Onderzoek toont aan dat discriminatie wijdverbreid is in onze samenleving. Het slachtoffer van discriminatie kan de bevoegde rechter vragen verschillende maatregelen te bevelen, voorzien in de antidiscriminatiewetgeving. Zo kan het slachtoffer een forfaitaire schadevergoeding krijgen of het stopzetten van het discriminerende gedrag eisen. Sinds 2023, kan de bevoegde rechter ook positieve maatregelen bevelen om ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt nageleefd (“positieve injunctie”). Deze bijdrage onderzoekt of excuses kunnen worden bevolen als remedie tegen discriminatie, op basis van deze bepaling en het gemeen aansprakelijkheidsrecht. Daartoe wordt eveneens een recente uitspraak van het Taiwanese Grondwettelijk Hof (hierna: de ‘Uitspraak‘) besproken, als inspiratiebron.
Uitspraak van het Taïwanese Grondwettelijk Hof
In een recente uitspraak onderzocht het Taïwanese Grondwettelijk Hof of een rechter een persoon kan veroordelen om hun excuses aan te bieden. Dit gebeurde niet in een zaak die expliciet over discriminatie ging, maar over laster. Toch is de redenering relevant voor discussies over het aanbieden van excuses in gevallen van discriminatie.
De oorspronkelijke eisers vroegen om publieke excuses van de verweerders, omdat zij vonden dat hun reputatie beschadigd was als gevolg van het handelen van de verweerders.
De juridische vraag in deze zaak was of het begrip “appropriate measures” in artikel 195, §1 van het Taïwanese Burgerlijk Wetboek, ook betekent dat een rechter iemand kan veroordelen om excuses aan te bieden als een manier om de schade aan iemands reputatie te herstellen.
Het Hof besloot uiteindelijk dat gedwongen excuses geen “passende maatregel” zijn onder dit artikel. Een bevel tot het aanbieden van excuses zou in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting. Verder overwoog het Hof dat het geen waardevolle vorm van herstel voor het slachtoffer zou zijn, omdat gedwongen excuses waarschijnlijk onoprecht zijn.
Hieronder bespreek ik de rechtsgronden waarop een Belgisch slachtoffer zijn vordering om excuses kan baseren. Daarna onderzoek ik of de twee argumenten die het Taïwanese Grondwettelijk Hof hanteert ook relevant zijn in de Belgische context.
Rechtsgrond
Slachtoffers van discriminatie hechten vaak veel waarde aan niet-geldelijke sancties zoals excuses. Ze kunnen excuses vorderen op basis van de nieuwe positieve injunctie die in 2023 aan de antidiscriminatiewetgeving was toegevoegd, of op basis van het gemeen aansprakelijkheidsrecht.
De wijziging van de antidiscriminatiewetgeving, ingetreden in 2023, introduceert de mogelijkheid voor bevoegde rechters om positieve maatregelen te bevelen om ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt nageleefd (“positieve injunctie”). De rechter zal op basis van deze algemene bevoegdheid excuses kunnen bevelen.
Vóór de wijziging moest het slachtoffer zijn vordering om excuses baseren op het gemeen aansprakelijkheidsrecht. Hoewel dat rechtsdomein ook geen specifieke bepaling voor de veroordeling tot excuses bevat, argumenteren auteurs als professor De Rey dat het een vorm van herstel in naturakan zijn. Herstel in natura, vervat in artikel 6.33 Burgerlijk Wetboek, omvat alle niet-geldelijke vormen van schadevergoeding, en kan dus ook de vorm aannemen van verontschuldigingen. Dat excuses een vorm van herstel in natura kunnen vormen werd impliciet bevestigd door het Hof van Cassatie in 2021, in een arrest dat door professor De Rey werd becommentarieerd.
Argument 1: vrijheid van meningsuiting
Vrijheid van meningsuiting is beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat van toepassing is in België. Dit recht omvat niet alleen de vrijheid om een mening te uiten, maar – wat hier vooral relevant is – ook het recht om niet gedwongen te worden een verklaring af te leggen tegen iemands wil. Daarnaast wordt vrijheid van meningsuiting gegarandeerd door onze Grondwet (art. 19).
Omdat Belgische rechtbanken over deze specifieke kwestie nog geen rechtspraak hebben ontwikkeld, richt ik me hier op uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit Hof zoekt zelf regelmatig inspiratie buiten Europa, en daarom is de redenering van het Taiwanese hof in dit verband bijzonder interessant.
Hoewel de rechtspraak van zowel het Europees als het Taiwanese Hof voornamelijk betrekking had op lasterzaken, blijft hun redenering over vrijheid van meningsuiting relevant voor discriminatiezaken. Het belangrijkste verschil tussen beide contexten ligt in de beoordeling van de proportionaliteit van afgedwongen excuses. Bovendien heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich vooral uitgesproken over lasterzaken waarbij persorganen betrokken waren. Deze zijn onderworpen aan specifieke deontologische regels. Het bestaan van deze professionele verplichtingen moet in de analyse worden meegenomen.
Vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zo bevestigd dat een veroordeling tot het aanbieden van excuses op zich geen schending van de vrijheid van meningsuiting vormt in de context van laster (zie bijvoorbeeld Aleksey Ovchinnikov/Rusland en Kania en Kittel/Polen). Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel het verplichten van iemand om excuses aan te bieden inderdaad een beperking van zijn vrijheid van meningsuiting is, er pas sprake is van een schending als de voorwaarden opgenomen in het EVRM niet worden nageleefd. Die voorwaarden zijn de volgende: de beperking moet bij de wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en genomen zijn om één van de genoemde legitieme doelen te verwezenlijken.
De rechter moet dus bij de beslissing om een veroordeling tot het aanbieden van excuses uit te spreken een extra stap zetten, die buiten het aansprakelijkheidsrecht en de antidiscriminatiewetgeving valt. De rechter moet onderzoeken of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd is.
Ten eerste zijn de artikelen 6.5 en 6.33 BW – hoewel zij excuses niet expliciet vernoemen als een vorm van herstel in natura – een voldoende wettelijke basis. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft immers al geoordeeld dat zij een voldoende wettelijke basis zijn voor andere maatregelen die de vrijheid van meningsuiting beperken, zoals de teruggave van de verkoop en het verbod op de verspreiding van een tijdschrift (zie bijvoorbeeld De Haas en Gijsels/België; Leempoel/België). Op dezelfde manier zou de antidiscriminatiewetgeving als een voldoende wettelijke basis moeten worden beschouwd voor een positieve injunctie met het doel excuses te bevelen (zie boven).
Ten tweede beoogt een veroordeling tot het aanbieden van excuses in het kader van discriminatie een legitieme doel genoemd in het EVRM: namelijk “de bescherming van de rechten van anderen”, meer precies de rechten van het slachtoffer, zoals gewaarborgd door de antidiscriminatiewetgeving.
Ten derde moet de rechter bij het beoordelen van de noodzakelijkheid van een beperking op de vrijheid van meningsuiting in een democratische samenleving, vaststellen of de inbreuk een dringende maatschappelijke behoefte dient, evenredig is in verhouding tot het beoogde doel, en of de beperking gerechtvaardigd is met voldoende en relevante motieven, wat neerkomt op een evenredigheidstoets.
Op basis van een analyse van buitenlandse rechtspraak en rechtsleer toont professor Sébastien De Rey aan dat de preciese modaliteiten van het bevel tot excuses een grote rol spelen bij deze toets.
Zijn er andere (minder verregaande) remedies mogelijk, zoals de publicatie van de uitspraak of een recht van antwoord? Als dat zo is, zal het bevel tot excuses niet proportioneel zijn.
Hoe ernstig is de discriminatie? Bij grove discriminatie zal de vordering om excuses meer gerechtvaardigd zijn.
Moeten de excuses gepubliceerd worden? Voor hoe lang? Meestal zullen de excuses via dezelfde medium, plaats en termijn als de inbreuk moeten gebeuren.
Kan de aansprakelijke vrij zijn excuses formuleren? Is het de bedoeling dat de aansprakelijke de inhoud van zijn excuses bepaalt op basis van een bemiddeling met het slachtoffer? Wanneer de aansprakelijke zijn excuses vrij kan formuleren, is de inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting minder ingrijpend.
Wie is aansprakelijk voor de discriminatie? Wanneer de discriminatie is begaan door een werknemer of systemisch is binnen de organisatie, en het dus de organisatie is die excuses moet aanbieden, is een bevel tot excuses waarschijnlijker als proportioneel te beschouwen dan wanneer het om een individuele persoon gaat.
Als een persorgaan, dat een specifieke deontologie moet respecteren, discriminatie heeft gepleegd, zal een bevel tot excuses sneller als redelijk worden beschouwd. De rechtspraak van het Hof van Justitie (zie bijvoorbeeld Aleksey Ovchinnikov/Rusland en Kania en Kittel/Polen) toont dit aan. De gevallen waarin het Hof eerder heeft geoordeeld dat een bevel tot excuses proportioneel was betreften laster door kranten. De situatie van een particulier die een discriminerende handeling stelt, is dus anders. Het wordt namelijk sneller als onevenredig beschouwd om de vrijheid van meningsuiting van een dergelijke persoon te beperken, aangezien hij of zij geen deontologische plicht heeft om de waarheid te bewaren.
Wat zijn de afdwingingsmechanismes (louter rechtterlijk bevel, bevel op straf van dwangsom of bijkomende vergoeding)? Wat zijn de kosten van de over te maken excuses? Als de afdwingingsmechanismen heel streng zijn, kan de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting disproportioneel worden.
Andere criteria zijn de opzettelijkheid en sociale impact van de discriminatie.
Het evenredigheidsbeginsel is ook het beginsel dat in Taïwan van toepassing is voor de controle op de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting. De evenredigheidstoets die het Grondwettelijk Hof van Taïwan toepast is echter strenger dan de Europese toets in het geval van afgedwongen excuses. Volgens het Hof van Taïwan verdienen ze een striktere interpretatie van het evenredigheidsbeginsel omdat ze een bepaalde mening opleggen. Het Hof gaat na of de maatregel de bescherming van een bijzonder belangrijk algemeen belang waarborgt en of de gebruikte middelen onontbeerlijk zijn om dat belang te bereiken. Het is dus duidelijk dat de controle van het Taïwanese Hof strenger is dan die bepaald in het EVRM, wat kan verklaren waarom dezelfde vormen van beperkingen in Europa wel zijn toegestaan, maar in Taïwan niet.
Argument 2: Oprechtheid
Op het eerste gezicht lijken afgedwongen excuses een contradictio in terminis te zijn. Echter, zelfs wanneer excuses worden afgedwongen en mogelijk niet oprecht zijn, kunnen ze nog steeds belangrijke voordelen bieden aan het slachtoffer.
Op basis van een analyse van interdisciplinaire literatuur over excuses bepaalt professor Sébastien De Rey dat excuses minstens vier elementen moeten bevatten: (1) erkenning van de schending van minstens een morele norm, (2) uitleg, (3) uiting van spijt en (4) aanbod tot schadeloosstelling. Volgens hem is het belangrijkste element het eerste. Zonder erkenning zijn er geen excuses en is het niet zinvol om excuses af te dwingen. Onoprechte excuses zijn hier te definiëren als excuses overgemaakt zonder uiting van spijt.
Onoprechte excuses hebben meestal 3 functies: erkenningsfunctie, signaleringsfunctie en educatieve functie.
Ten eerste dragen ze bij aan de erkenning van het onrecht en de schade die het slachtoffer heeft geleden. Dit aspect is cruciaal, omdat het slachtoffer een publieke bevestiging krijgt dat er een fout is begaan. Excuses verleggen de machtsbalans terug naar het slachtoffer, waardoor deze zich meer gehoord en erkend voelt.
Ten tweede geven excuses ook een signaal aan de samenleving dat discriminerend gedrag niet aanvaardbaar is en herbevestigt zo de onderliggende waarden.
Ten derde hebben ze een heropvoedende functie voor de aansprakelijke.
Ten slotte toont het simpele feit dat het slachtoffer om excuses vraagt, zelfs met de wetenschap dat ze misschien niet oprecht zijn, aan dat ze toch waarde kunnen hebben.
Conclusie
Samenvattend blijkt dat de proportionaliteitstoets een essentiële rol speelt, zowel in België als in Taïwan, in de toets of een veroordeling tot het aanbieden van excuses een gerechtvaardigde inmenging is op de vrijheid van meningsuiting.
De bovengenoemde doelen van onoprechte excuses in het kader van een veroordeling tot het aanbieden van excuses zijn belangrijk. Maar worden deze doelen niet net zo goed bereikt door de publicatie van de beslissing of andere publiciteitsmaatregelen die geen inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting (zie § 11 van de Uitspraak)? Zijn er dus niet meestal minder verregaande alternatieven ? Bestaat er geen risico dat we terugkeren naar beschamende maatregelen zoals die in de Middeleeuwen met de “amende honorable” werden opgelegd (een beruchte straf die de schuldige verplichtte om zijn misdaad publiekelijk te erkennen en om vergiffenis te vragen) (zie §§ 11 en 15 van de Uitspraak)? Stof voor verder debat en onderzoek.
Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.
0 reacties