Op 13 oktober 2024 worden in Vlaanderen de eerste gemeente- en provincieraadsverkiezingen georganiseerd zonder opkomstplicht. In het discours rond de afschaffing van de opkomstplicht zijn de concepten ‘stemrecht’ en ‘stemplicht’ vaak tegenover elkaar geplaatst. Deze bijdrage toont aan dat dit eigenlijk een valse tegenstelling is: de stemplicht garandeert het gebruik van het stemrecht.

De invoering van de opkomstplicht

Vooreerst dit: we verkiezen het begrip ‘opkomstplicht’ boven ‘stemplicht’. Artikel 62 van de Grondwet bepaalt weliswaar: ‘De stemming is verplicht en geheim’. Daarnaast beveelt artikel 143 van het Algemeen Kieswetboek de  kiezer om zich naar een van de stemhokjes te begeven en zijn stem uit te brengen. Artikel 144 beschrijft de stemmodaliteiten (lijststem of naamstem). Echter, de kiezer kan ervoor opteren om geen stem uit te brengen en is hierbij beschermd door het geheim van de stemming. Terug nu naar de invoering van de opkomstplicht in België. België hanteerde vanaf haar onafhankelijkheid het systeem van het cijnskiesrecht. Enkel Belgische mannen vanaf 25 jaar, die een bepaalde belastingsom betaalden (en dus kapitaalkrachtig waren), mochten deelnemen aan de verkiezingen. In de praktijk trok amper 2 procent van de bevolking in die periode naar de stembus.

Zowel de socialistische arbeidersbeweging als radicale liberalen bekampten dit systeem en eisten de invoering van het algemeen stemrecht. Zover kwam het in de 19de eeuw echter niet. Wel vond het parlement in 1893 een meerderheid voor de invoering van algemeen meervoudig stemrecht. Vanaf dan werd aan alle Belgische mannen vanaf 25 jaar oud stemrecht toegekend. Wie gezinshoofd was en een bepaalde belastingsom betaalde, kreeg echter een bijkomende stem. Hetzelfde gold voor mannen die over een bepaald vermogen beschikten of jaarlijks een zeker bedrag aan interesten verwierven. Finaal genoten de bezitters van een diploma hoger onderwijs zelfs van een dubbele bonus. De limiet van het aantal stemmen per kiezer werd wel op drie vastgelegd. Onder het nieuwe systeem steeg het kiezerskorps aanzienlijk, tot iets meer dan een vijfde van de bevolking.

Conservatieve politici waren slechts koele minnaars van het nieuwe systeem. Zij vreesden dat ‘gematigde kiezers’ minder gemotiveerd zouden zijn om deel te nemen aan de stembusslag. Bijgevolg pleitten zij voor de invoering van de opkomstplicht, die ook in 1893 werd ingevoerd.

Bij de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen in 1919 en latere uitbreidingen van het kiezerskorps (vrouwen, jongeren en niet-Belgen) bleef deze verplichting behouden.

Naar de afschaffing voor de lokale en provinciale verkiezingen

In het laatste decennium van de vorige eeuw rezen vragen rond deze verplichting, zij het dat deze kwestie zelden de politieke agenda domineerde. Daarenboven is de opkomstplicht vastgelegd in de Grondwet. Een eventuele afschaffing vereist dan ook een moeilijk haalbare tweederdemeerderheid, zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als in de Senaat. Die grondwettelijke verankering geldt echter niet voor de lokale en provinciale verkiezingen. In 2001 werd de bevoegdheid over het lokaal en provinciaal bestuur (met inbegrip van de betrokken kieswetgevingen) nagenoeg volledig overgedragen aan de gewesten. In 2019 maakte de afschaffing van de opkomstplicht deel uit van het coalitieakkoord van de Vlaamse regering Jambon. Het Vlaamse parlement vertaalde die afspraak in 2021in een aanpassing van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet. De gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 13 oktober 2024 zullen bijgevolg de eerste zijn zonder opkomstplicht.

De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur argumenteerde dat verplicht stemmen een gebrekkig instrument is om de lokale democratie te versterken. Onder een systeem van vrijwillig stemmen, zouden politieke partijen verplicht zijn om burgers te overtuigen van de waarde en het belang van deelname aan lokale verkiezingen. Hij verwees ook naar Nederland, waar in 1970 de opkomstplicht werd afgeschaft voor verkiezingen op alle beleidsniveaus. Tot op zekere hoogte sloot deze argumentatie aan bij de motieven die in Nederland 50 jaar eerder werden gebruikt om de afschaffing van de opkomstplicht te rechtvaardigen. In essentie steunt de afschaffing van de stemplicht op juridische/filosofische denkramen over rechten en plichten van burgers tegenover de staat en formele/normatieve opvattingen over de werking van instellingen. Zo was in Nederland het belangrijkste argument dat burgers moeten worden behandeld als ‘politieke volwassenen’. Verplicht stemmen werd gezien als een ondemocratische inbreuk op de individuele vrijheid. In dezelfde lijn gebruikten de Vlaamse pleitbezorgers van de afschaffing van de stemplicht vaak het predicaat ‘paternalisme’ om deze verplichting af te serveren.

De impact van de opkomstplicht

Deze bijdrage verdedigt de stelling dat de opkomstplicht, primo, een doelmatig middel is om mensen ertoe aan te zetten om zoveel als mogelijk van het stemrecht gebruik te maken en dat, secundo, hierdoor vooral minder maatschappelijk sterke groepen worden aangemoedigd.

Hogere participatie

Om de stelling te onderbouwen dat de stemplicht het gebruik van het stemrecht verhoogt, vergelijken we de evolutie van het absenteïsme in België met deze in Nederland. Figuur 1 geeft deze evolutie weer voor de lokale en parlementsverkiezingen, zowel in België als in Nederland vanaf de jaren 1960. Deze figuur illustreert hoe de stemplicht hoge opkomstcijfers garandeert. Zowel op nationaal als op lokaal niveau verdrievoudigde het absenteïsme in Nederland bij de eerste verkiezingen na de afschaffing van de opkomstplicht in 1970. Sindsdien steeg het tot 22,3 % bij de parlementsverkiezingen van 2023 en zelfs tot bijna 50% bij de lokale verkiezingen. Anno 2022 nam met andere woorden amper de helft van de stemgerechtigde Nederlanders deel aan de gemeenteraadsverkiezingen. De evolutie van het absenteïsme verloopt evenwel niet lineair, noch voor de nationale, noch voor de lokale verkiezingen.

Ook in België stegen afwezigheden zowel op nationaal als op lokaal niveau. De stijging was echter lang niet zo spectaculair als in Nederland. Bij de Belgische parlementsverkiezingen van 2024 daagde 11,5% van de kiezers niet op terwijl in 2018 9,4% van de kiezers geen stem uitbracht tijdens de gemeenteraadsverkiezingen.

Gelijke participatie

De stemplicht verhoogt niet alleen de algemene participatie bij verkiezingen, het doet dit in het bijzonder bij groepen die er maatschappelijk minder sterk voor staan. In het algemeen wijzen alle onderzoeken erop dat de sociale status van mensen een belangrijke determinant is van politieke participatie. Die sociale status hangt samen met het beschikbaar inkomen, de beroepspositie en het opleidingsniveau (die op hun beurt de componenten zijn waarop de sociale status steunt). Hoe hoger de status, hoe meer mensen bereid zijn om op te dagen aan de stembus. Echter, wanneer het stemmen verplicht is, dan verzwakt de oververtegenwoordiging van de hogere statusgroepen ten opzichte van lage statusgroepen.

Naast de variabelen die verband houden met de sociale status is ook leeftijd een belangrijke voorspeller van de opkomstbereidheid. In de meeste westerse democratieën blijven jongeren vaker thuis op verkiezingsdag dan oudere leeftijdsgroepen. De kans om te stemmen neemt gestaag toe met de leeftijd tot wanneer mensen op oudere leeftijd zich beginnen terugtrekken uit het sociale leven. Echter, wanneer we de landen met stemplicht onder de loep nemen, blijkt dit verband tussen leeftijd en stemmen veel zwakker. Als stemmen verplicht is, zijn jongere mensen meer geneigd om te stemmen dan bij vrijwillige systemen. Tot slot, de literatuur gaf in het verleden veelvuldig aan dat mannen meer geneigd zijn om deel te nemen aan verkiezingen dan vrouwen. Recente onderzoeken tonen evenwel aan dat dit verband doorheen de jaren ofwel aanzienlijk verzwakte ofwel toe te schrijven is aan de samenhang met onderwijsniveau en beroepspositie.

Samenvattend toonde deze bijdrage aan dat stemrecht en stemplicht geen antagonisten zijn van elkaar. Zowat alle onderzoeken wijzen uit dat een systeem van  opkomstplicht ervoor zorgt dat burgers meer gebruik maken van het stemrecht. In het bijzonder maatschappelijk meer kwetsbare burgers laten vaker hun stem horen als ze verplicht worden om deel te nemen aan de verkiezingen.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Sofie Hennau en Johan Ackaert

Sofie Hennau is docent democratie en bestuurskunde aan de school voor sociale wetenschappen van de UHasselt. Haar expertise betreft lokale besturen in het algemeen, met bijzondere aandacht voor politiek-ambtelijke verhoudingen en burgerparticipatie. Johan Ackaert is emeritus gewoon hoogleraar verbonden aan de UHasselt. Zijn onderzoek is vooral gefocust op het lokaal bestuur en beleid enerzijds en politieke participatie anderzijds.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *