Hoewel de sportwereld lange tijd een apolitiek imago had, is er steeds meer aandacht voor de wisselwerking tussen politiek en sport. Dit komt niet in de laatste plaats door het activisme van atleten, die in de afgelopen jaren vaker sportevenementen hebben aangegrepen als gelegenheid om zich uit te spreken voor mensenrechten. Opvallend is dat er weinig voorbeelden zijn van Belgisch en Nederlands atleetactivisme. De huidige tijd lijkt, met winst van extreemrechtse partijen in Europa, humanitaire crises zoals die in Palestina, Soedan en de Democratische Republiek Congo, en toenemende druk op het demonstratierecht in Europa, genoeg aanleiding te bieden voor atleten om zich uit te spreken. Wat maakt de positie van de atleet een uitzonderlijk uitgangspunt voor activisme, en waar lopen atleten tegenaan wanneer zij zich politiek willen uiten?

De apolitieke arena

Ondanks de toenemende erkenning voor het feit dat sport en politiek niet volledig van elkaar geïsoleerd zijn, reageren fans, media en sportinstanties nog steeds uitzonderlijk negatief op atleten die zich politiek uiten. Het meest toonaangevende voorbeeld van een atleetactivist in de 21e eeuw is Colin Kaepernick, die in 2016 besloot te knielen tijdens het Amerikaanse volkslied om aandacht te vragen voor politiegeweld tegen mensen van kleur in de Verenigde Staten. Ook in reactie op Kaepernicks activisme, en dat van collega’s die in dezelfde periode zijn actie herhaalden, kwam het klassieke tegengeluid dat politiek en sport niet samengaan. Critici van atleetactivisten menen dat atleten zich alleen zouden moeten richten op presteren, dat demonstraties momenten onderbreken die voor andere atleten belangrijk zijn, en dat atleetactivisten ondankbaar lijken voor het geld dat zij als sporter verdienen. Ook in 2021, na een tijd van verhoogde aandacht voor de Black Lives Matter-beweging waarin meerdere voetballers Kaepernicks knielactie hadden overgenomen, bleek uit een onderzoek tijdens het EK voetbal dat een aanzienlijk deel van de Europese voetbalfans het knielen nog steeds niet steunt. Onder Nederlandse voetbalfans was dit aantal het grootst: 45% van de ondervraagden.

Ook sportinstanties maken nog steeds duidelijk dat politieke uitingen tijdens sportevenementen niet gewenst zijn. Een belangrijk voorbeeld van een dergelijke instantie is het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Met de zogenoemde ‘Rule 50’ in het Olympisch Handvest, het geheel aan regels voor participanten aan de Olympische Spelen, heeft het IOC een duidelijk beleid: “No kind of demonstration or political, religious or racial propaganda is permitted in any Olympic sites, venues or other areas.” Rule 50 kreeg al vorm in 1968 als maatregel om de Olympische Spelen neutraal te houden in reactie op meerdere demonstraties van atleten tijdens de Spelen van dat jaar, maar werd in 2020 voor het eerst verder uitgeweid naar aanleiding van de nieuwe opleving in atleetactivisme in deze tijd. Op basis van gesprekken met atleten versoepelde het IOC de regels ietwat, zodat atleten zich nu buiten de Olympische stadions wel mogen uitspreken. Naast het IOC hebben vrijwel alle andere internationale en nationale sportbonden regels die het straffen van politieke statements mogelijk maken.

Terwijl fans en sportbonden sport dus graag beschouwen als apolitiek vermaak, zijn er in de actualiteit regelmatig voorbeelden te vinden van de vermenging van sport met politiek. Op het moment van schrijven, in de zomer van 2024, zijn dat bijvoorbeeld de extreemrechtse groet die een Turkse speler tijdens het EK op het veld bracht, het verbod op het dragen van een hoofddoek voor Franse Olympiërs en de discussie over de testosteronwaarden van boksster Imane Khalif. Daarnaast wordt sport regelmatig betrokken bij binnenlandse politiek: politici maken beleid over sport en refereren regelmatig naar sport om hun imago te bevorderen, en sportprestaties kunnen positief reflecteren op de zittende regering. Ook op internationaal of geopolitiek niveau zijn sport en politiek verbonden. Sportevenementen zijn een optimale gelegenheid voor naties om zichzelf te presenteren aan de rest van de wereld en het weigeren van naties bij deze evenementen kan een middel zijn om te straffen. Sportprestaties en de participatie van atleten in symbolisme en tradities bij internationale sportevenementen bieden daarnaast invulling aan de nationale identiteit en dragen bij aan het verhaal van de natie en wakkeren zo het zogenaamd ‘national consciousness’ aan bij inwoners.

De positie van de atleet

De wisselwerking tussen sport en politiek voorziet de atleet met een uitzonderlijke mogelijkheid tot activisme. De atleet speelt bij het invullen van de nationale identiteit een cruciale rol: door deel te nemen aan tradities en symboliek (zoals het zingen van het volkslied of het dragen van de kleuren van de nationale vlag) helpt de atleet de natie en bijbehorende nationale identiteit te construeren en actief te houden. Bij succesvolle sportprestaties wordt de atleet omarmd als vleesgeworden representatie van de nationale trots. Ook in Nederland is dit zichtbaar, schrijft historicus Marjet Derks: in de marketing van het Nederlandse Olympische team wordt de gedeelde Nederlandse identiteit voortdurend benadrukt (met woordgebruik als ‘wij Nederlanders’), en representatie van de Nederlandse cultuur is bij atleten ook buiten het sportveld zichtbaar in hun blonde uiterlijk, gebruik van de fiets als vervoersmiddel en het uitblinken in zogenaamd ‘typisch Nederlandse sporten’. Het feit dat Derks in haar analyse van het Nederlandse team het blonde uiterlijk noemt is interessant, omdat niet-witte atleten die een westers land representeren minder geaccepteerd en erkend worden als nationale vertegenwoordiger. Zo vertelde Cynthia Bolingo, sprinter in het Belgisch vrouwenestafetteteam, recent dat zij vaak op basis van haar huidskleur wordt gevraagd waar ze nou écht vandaan komt.

Door de positie van drager en vormer van de nationale identiteit heeft het activisme van de atleet een groot platform van speciale betekenis. Die betekenis wordt nog groter wanneer het activisme zich verhoudt tot de nationale identiteit, bijvoorbeeld als de atleet zich uitspreekt tegen bepaalde mensenrechtenschendingen in het eigen land, omdat kritiek op het eigen land niet past bij de verwachtingen die er zijn van een atleet die datzelfde land en bijhorende nationale identiteit representeert.

Naast de uitzonderlijke positie van atleetactivist hebben atleten een uitzonderlijke positie in een werkgebied waar politiek expliciet uit geweerd wordt. De pogingen om politiek buiten de sport te houden – door sportbonden met reglementen en door fans met negatieve reacties op atleetactivisme – faciliteren een zogenaamd politiek neutrale arena. De atleet die zich tijdens het sportevenement politiek uitspreekt, is hierdoor per definitie disruptief: de atleet houdt zich niet aan de regels en onderbreekt de apolitieke gang van zaken tijdens het sportevenement, wat heftige reacties veroorzaakt. Dit disruptieve element van het protest van de atleet is belangrijk: disruptie is een belangrijk element van protest omdat het ook anderen onmogelijk maakt om door te gaan met de status quo en weg te kijken van het onderwerp van protest. Wanneer wegkijken vervolgens onmogelijk wordt, komt het onderwerp van protest op de politieke agenda en is verandering mogelijk. De gecureerde politieke neutraliteit binnen een sportevenement biedt de atleet dus de mogelijkheid tot disruptief activisme, en de mogelijkheid toeschouwers te confronteren met politieke situaties en mensenrechtenschendingen waarvan zij liever wegkijken.

Staat en toekomst van het atleetactivisme in Nederland en België

Atleetactivisme is een fenomeen dat tot nu toe voornamelijk een rijke geschiedenis heeft in de Verenigde Staten. Zo is één van de meest toonaangevende voorbeelden van atleetactivisme dat van Tommie Smith en John Carlos, twee Amerikaanse atleten die  bij de Olympische Spelen van 1968 tijdens het volkslied een Black Power salute brachten. In hetzelfde decennium waren er acties van nog zeker acht Amerikaanse atleten. Na het protest van Colin Kaepernick in 2016, dat in de VS veel ophef veroorzaakte, volgde hier een nieuwe golf aan atleten die protesteerden tegen mensenrechtenschendingen door soortgelijke acties uit te voeren bij sportevenementen of deze juist te boycotten.

Bij Nederlandse en ook Belgische sporters daarentegen is de neiging om te protesteren minder aanwezig, beaamde ook Belgische basketbalster Emma Meesseman recent in een interview. Hoewel een toenemend aantal atleten in Nederland en België zich uitspreekt, zijn er bij de auteur slechts twee protestacties tijdens internationale sportevenementen bekend: de regenbooghandschoenen van snowboardster Cheryl Maas tijdens de Olympische Spelen in Sotsji in 2014 en het knielen van het Belgische mannenvoetbalelftal tijdens het EK voetbal van 2021. Wel zijn er in de afgelopen jaren toenemend voorbeelden van protestacties vóór, na en tijdens kwalificaties voor internationale evenementen, vriendschappelijke wedstrijden op internationaal niveau, en wedstrijden op nationaal niveau. Bovendien zijn er steeds meer voorbeelden van atleten die zich buiten het veld om via (sociale) media uitspreken, zoals voetballers Romelu Lukaku (BE) en Memphis Depay (NL).

Waar de Nederlandstalige context dus niet dezelfde rijke geschiedenis aan atleetactivisme biedt, lijken Nederlandse en Belgische atleten de laatste jaren alsnog het Amerikaanse voorbeeld meer te volgen. Toch blijven acties tijdens internationale sportevenementen veelal uit. De dreiging van sancties vanuit (internationale) sportbonden, die politieke uitingen verbieden, blijft dan ook aanwezig en is vaak genoeg om atleten ervan te weerhouden zich uit te spreken. Hoewel er tot nu toe geen uitspraak is die dit definitief bevestigt, lijkt een algeheel verbod op politieke uitspraken tijdens sportevenementen, zoals uitgevoerd door het IOC en andere internationale sportbonden, in strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bij Rule 50, bijvoorbeeld, maakt het feit dat het IOC de straffen die verbonden zijn aan dit verbod ook grotendeels willekeurig kan toepassen de kans groter dat het Europees Hof in deze regel een vorm van censuur zou zien. Op basis van de uitspraak van het EHRM in een zaak waarin sancties waren genomen tegen een Turkse voetballer die zich op sociale media politiek had uitgesproken kan de conclusie worden getrokken dat het onrechtmatig is politieke uitspraken van atleten die niet tot haat of geweld aanzetten te verbieden, ook als zij een uitzonderlijke positie hebben als atleet of zich tijdens een sportevenement uiten.

Toch ervaren atleten ook dreigingen van andere actoren dan sportbonden, zoals sancties van autoritaire overheden en verlies van sponsors. Zo verdween Chinese tennisser Peng Shuai op verontrustende wijze uit het publieke oog nadat ze op sociale media had gedeeld dat een hooggeplaatste Chinese politicus haar had aangerand, en verloor Amerikaanse kogelslingeraar Gwen Berry 50.000 dollar aan sponsorgelden nadat ze haar vuist had opgestoken tijdens het Amerikaanse volkslied. Daarnaast bevinden vrouwelijke sporters zich regelmatig in precaire posities doordat zij in minder gunstige omstandigheden werken dan mannelijke atleten, zoals recent werd belicht door speelsters in de Nederlandse vrouwenvoetbaldivisie die demonstreerden tegen het feit dat het grootste deel van hen geen (fulltime, betaald) contract heeft. Voor de atleet die jarenlang slechts onkostenvergoedingen ontving wegen sancties van bonden mogelijk zwaarder dan voor de atleet die in dezelfde tijd een miljoenensalaris verdiende.

Conclusie

Hoewel sport verbonden is aan zowel binnenlandse als internationale politiek, reageren fans en sportbonden nog steeds negatief op atleetactivisme vanuit de wens om sport en politiek gescheiden te houden. Sport speelt een belangrijke rol in nationalisme, waarbij de atleet als representatie van het land bijdraagt aan de constructie van de nationale identiteit. De combinatie van de rol van de atleet als nationale held en de politieke neutraliteit van de sportarena maakt dat de atleet een uitzonderlijke positie heeft om zich politiek uit te spreken. Toch zijn er nog maar weinig Nederlandse en Belgische sporters die deze positie op internationaal niveau hebben benut. Waar artikel 10 EVRM hen waarschijnlijk beschermt voor sancties van sportbonden, vrezen zij mogelijk evengoed gevolgen van overheden of sponsors.

Nu mensenrechten in Europa steeds meer onder druk komen van extreemrechtse politiek zijn tegengeluiden hard nodig. Regelmatig komt het argument voorbij dat atleten zich niet uit zouden moeten spreken omdat uiteindelijk niet zij, maar sportbonden als het IOC en de FIFA invloedrijk zijn in de sportsector. Nadat het IOC in 2022 Spelen organiseerde in China, ondanks ernstige mensenrechtenschendingen van o.a. Oeigoeren in Xinjiang, en de FIFA in hetzelfde jaar een WK in Qatar voortzette ondanks de duizenden arbeidsmigranten die stierven tijdens voorbereidend werk voor dit evenement, rest echter de vraag of het nut heeft om deze bonden op hun morele kompas aan te spreken. Misschien moet de druk eerder van onderaf komen. Dan zou het kunnen beginnen bij de atleten.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Tobin den Blijker

Tobin den Blijker is in 2023 afgestudeerd van de researchmaster Gender Studies aan Universiteit Utrecht en werkt nu als projectmanager voor het European network of legal experts in gender equality and non-discrimination.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *