In mediaberichtgeving duiken soms schrijnende gevallen van kinderverwaarlozing op, die politici ertoe brengen de vraag te stellen of men mensen kan beletten om kinderen te krijgen. In deze blogpost bestudeert Céline Verstraete of het wettelijk mogelijk is om anticonceptie te verplichten voor personen die men als ongeschikt beschouwt voor het ouderschap.
Het debat over verplichte anticonceptie laait in België van tijd tot tijd op. In 2005 opperde (toenmalig) VLD-senator Patrik Vankrunkelsven dat vrouwen die zich schuldig maakten aan kindermishandeling, anticonceptie als alternatieve straf zouden moeten aangeboden worden. Ook in 2016 braken bepaalde politici – naar Nederlands voorbeeld – een lans voor het (tijdelijk) verbieden van ‘ongeschikte ouders’ om kinderen te krijgen. Meer mediabelangstelling was er in 2019, toen toenmalig sp.a-voorzitter Crombez, later gesteund door voormalig N-VA-politica Van Peel, pleitte voor een kinderstop bij ‘onbekwame ouders’ zoals bijvoorbeeld drugsverslaafden. Later deed Vooruit-voorzitter Conner Rousseau een oproep om na te denken over het ‘recht op ouderschap’ en de vraag of bepaalde personen tijdelijk belet kunnen worden om kinderen te krijgen. Het wetsvoorstel van Vankrunkelsven in 2005 – waarvoor geen meerderheid werd gevonden – buiten beschouwing gelaten, maakte het onderwerp verplichte anticonceptie tot nu toe louter deel uit van het politiek en maatschappelijk debat. Dit in tegenstelling tot Nederland, waar bepaalde rechters reeds anticonceptie oplegden aan ‘onbekwame ouders’.
Een basis in de Belgische wetgeving?
Bij gebrek aan een wettelijk kader in België, is het onmogelijk om personen te dwingen tot het nemen van anticonceptie. De fysieke integriteit van eenieder wordt supranationaal immers beschermd door onder meer het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven vervat in artikel 8 EVRM. Onder bepaalde voorwaarden kan dit grondrecht beperkt worden en kunnen behandelingen zonder toestemming van de betrokkene plaatsvinden. Zo kan anticonceptie verplicht worden indien er 1) een wet bestaat, 2) waarmee een legitiem doel wordt nagestreefd en 3) de verplichting noodzakelijk is en dus ook proportioneel (artikel 8, §2 EVRM). Dergelijke wettelijke regeling bestaat in België niet. Bovendien is elke patiënt in België beschermd door de patiëntenwetgeving, waardoor eenieder het recht heeft om voor elke medische behandeling (waaronder het nemen van anticonceptie) zijn geïnformeerde toestemming te geven (artikel 8, §1 Wet Patiëntenrechten). Aangezien deze toestemming vrij dient te zijn, kan niemand onder druk gezet worden om akkoord te gaan met het nemen van anticonceptie.
Een wet die soms wel genoemd wordt in het debat over behandelingen zonder toestemming, is de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke (WBPG) van 26 juni 1990. Deze wet is echter om verschillende redenen een onvoldoende wettelijke basis indien men verplichte anticonceptie mogelijk wil maken. Ten eerste regelt deze wet de voorwaarden onder dewelke een persoon van zijn vrijheid beroofd (gecolloqueerd) kan worden. Deze wet werkt daardoor geen regeling uit voor de behandeling van de persoon met een psychische stoornis, al verwijst ze in bepaalde bepalingen naar de ‘behandeling van de geesteszieke’. De loutere verwijzing naar ‘behandeling’ is echter onvoldoende om iemand onvrijwillig te behandelen. Uit artikel 8 EVRM volgt immers dat de wettelijke grondslag voor een beperking van het recht op privéleven voldoende duidelijk moet zijn. Ten tweede is het toepassingsgebied van de WBPG beperkt tot personen met een psychische stoornis. In het debat over verplichte anticonceptie worden ‘ongeschikte ouders’ als doelgroep genoemd. Hoewel duidelijkheid over deze term ontbreekt, noemt men vaak mensen van wie reeds verschillende kinderen uit huis geplaatst zijn, personen met een middelenverslaving, personen met een verstandelijke beperking, enzovoort. Deze doelgroep strekt zich enerzijds in ieder geval verder uit dan personen met een psychiatrische problematiek en anderzijds impliceert de aanwezigheid van een psychische problematiek niet per definitie dat men ongeschikt is voor het ouderschap. Een eventuele wet die verplichte anticonceptie regelt zou dus los van de geestelijke gezondheidszorg georganiseerd moeten worden om rechtsongelijkheid niet in de hand te werken. Onder welke modaliteiten een dergelijke wettelijk verplichting aan de noodzakelijkheids- en proportionaliteitsvereiste kan voldoen, blijft nog koffiedik kijken.
Andere rechters over verplichte anticonceptie
Hoewel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het recht om vrij keuzes te maken over ouderschap (bijvoorbeeld in zaken over de toegang tot abortus en medisch begeleide voortplanting) reeds uitvoerig behandeld heeft, heeft het zich nog niet uitgesproken over de vraag of het recht om ouder te worden beperkt kan worden door het verplicht toedienen van anticonceptie. Wel is er uitgebreide rechtspraak waarbij het Hof oordeelt dat praktijken van gedwongen sterilisatie (bijvoorbeeld van Romavrouwen) een ongerechtvaardigde inperking van het recht op privéleven uitmaken. Gezien de onomkeerbare en ingrijpendere aard van sterilisatie kunnen we niet met zekerheid afleiden dat het Hof in dezelfde zin zou oordelen over gedwongen anticonceptie. Wel oordeelde het Hof reeds dat het recht om een familie te stichten (voortvloeiend uit art. 12 EVRM) geen recht op procreatie inhoudt (Sijakova e.a. t. Macedonië). Althans, er bestaat geen absoluut recht op procreatie, enkel een afweerrecht tegen staatsinterventie in de vrijheid van koppels om zich al dan niet voort te planten (S.H e.a. t. Oostenrijk en Sijakova). In die zin zou verplichte anticonceptie mogelijk een schending van art. 12 EVRM kunnen uitmaken.
De afgelopen twee jaar hebben verschillende rechters in Nederland vrouwen tegen hun wil anticonceptie opgelegd. Hoewel er in Nederland evenmin een specifieke wettelijke regeling bestaat voor gedwongen anticonceptie, gebeurt dit op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van 1 januari 2020. Deze wet heeft als doel het legitimeren (en onder controle brengen) van dwang in de psychiatrie. Verplichte zorg dient steeds een ultimum remedium te zijn en is slechts mogelijk wanneer er door een psychische aandoening een ernstig nadeel is of dreigt voor de persoon zelf of voor anderen. Het verplichten van anticonceptie ter bescherming van de belangen van het nog niet verwekte kind, vormt een grote inperking van de grondrechten van de betrokken vrouwen. Een inmenging met het recht op privéleven van artikel 8 EVRM is slechts mogelijk ter bescherming van de openbare orde, volksgezondheid of goede zeden of ter bescherming van de rechten en vrijheden van ‘anderen’. Aangezien ongeboren kinderen – zowel in Nederland als in België – geen rechtssubjecten zijn, vallen zij niet binnen de categorie ‘anderen’ en is het moeilijk om te aanvaarden dat een dwangbehandeling in het belang van een ongeboren kind mensenrechtenconform is. In bepaalde Nederlandse rechtspraak wordt dit euvel verholpen door niet het nadeel van ter wereld komen voor het toekomstig kind als ‘ernstig nadeel’ te beschouwen, maar wel het nadeel van een eventuele zwangerschap of extra kind voor de betrokkene om zo de verplichte anticonceptie te legitimeren (bv. Rechtbank Rotterdam 8 september 2020). Nochtans hebben bepaalde rechters ook reeds anticonceptie opgelegd ter bescherming van het ongeboren kind (bv. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 oktober 2021).
Naast het feit dat een dwangbehandeling in Nederland – net als in België – niet mogelijk is ter bescherming van het ongeboren leven, valt het te betwijfelen of een wet die dwang regelt in de psychiatrie een adequaat instrument is ter preventie van onverantwoord ouderschap. De Nederlandse wet is immers in het leven geroepen specifiek om personen met een psychische stoornis te beschermen. Dit valt niet samen met het beoogde toepassingsgebied van een regeling betreffende verplichte anticonceptie. In een recent advies stelde de advocaat-generaal van de Hoge Raad in Nederland dan ook dat er specifieke wetgeving nodig is om anticonceptie te kunnen verplichten en dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg hiervoor geen geschikt instrument is. De Hoge Raad oordeelde op 9 december jl. in een princiepsarrest dat gedwongen anticonceptie op grond van de Wvggz enkel kan opgelegd worden ter voorkoming van dreigende ernstige gezondheidsschade als gevolg van de zwangerschap of bevalling zelf. Aldus laat de Wvggz niet toe om anticonceptie te verplichten om zo onverantwoord ouderschap of een ernstig nadeel voor een toekomstig kind te voorkomen.
Besluit
In België blijft de discussie over verplichte anticonceptie tot nu toe beperkt tot het politieke debat, veelal gevoerd in de media. Zolang er geen wettelijk kader bestaat, kan niemand verplicht worden of onder druk gezet worden om anticonceptie te nemen. Echter kan men bij het uitwerken van een eventuele toekomstige wettelijke regeling niet over één nacht ijs gaan. Het toedienen van anticonceptie zonder vrije toestemming houdt immers een sterke inperking in van de fundamentele rechten van de betrokkenen in. Bovendien betreft het vraagstuk over ‘onverantwoord ouderschap’ een ethische kwestie waarover uitvoerig gereflecteerd en gedebatteerd moet worden. In het licht van art. 8 en 12 EVRM lijkt het alleszins moeilijk te verantwoorden dat de overheid kan beslissen welke personen al dan niet geschikt zouden zijn om kinderen te krijgen enkel en alleen om zogenaamd ‘onverantwoord ouderschap’ te vermijden.
Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.
0 reacties