Sinds augustus 2021 is de Taliban terug aan de macht in Afghanistan. En hoewel het niveau van willekeurig geweld is afgenomen, blijft de situatie onvoorspelbaar en zijn er grote zorgen over de mate van gericht geweld en wijdverspreide mensenrechtenschendingen. In deze bijdrage wordt geanalyseerd hoe de Belgische asielinstanties met die veranderingen zijn omgegaan.

In maart 2022, stelde het VN-agentschap voor vluchtelingen (UNHCR) dat de nood aan internationale bescherming van personen die Afghanistan ontvluchten is toegenomen. UNHCR stelde weliswaar serieuze obstakels te ondervinden bij het verzamelen van gedetailleerde informatie over de mensenrechtensituatie in de verschillende delen van Afghanistan. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de persvrijheid verregaand is ingeperkt onder de Taliban, dat de ‘Afghanistan Independent Human Rights Commission’ niet meer in staat is zijn taken uit te voeren en dat ook de Protection Cluster obstructies ondervindt bij het monitoren van de situatie. UNHCR riep dan ook op tot het schorsen van alle beslissingen over verzoeken om internationale bescherming van Afghanen tenzij het direct duidelijk is dat een persoon in aanmerking komt voor het vluchtelingenstatuut. Dit standpunt van UNHCR is nog altijd geldig.

Ondanks dit advies werd, na een tijdelijke opschorting van de beoordeling van de nood aan internationale bescherming van verzoekers uit Afghanistan, eind mei 2022 de behandeling van Afghaanse dossiers volledig hervat door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS). In tegenstelling tot UNHCR, stelde het CGVS immers over voldoende informatie te beschikken om zorgvuldige beslissingen te kunnen nemen.

De nieuwe benadering van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

In oktober 2022 heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) zich in een reeks arresten uitgesproken over die beleidskeuzes van het CGVS. Deze arresten werpen licht op een aantal gemeenschappelijke vraagstukken die steeds terugkomen in Afghaanse dossiers. De vraagstukken waarover de RvV zich heeft uitgesproken gaan over risico’s bij terugkeer van Afghanen vanuit Europa, de risico’s die enerzijds voortvloeien uit de veiligheidssituatie, en anderzijds uit de precaire humanitaire situatie.

Wat die eerst risico’s betreft, bevestigde de RvV dat niet elke Afghaanse verzoeker die moet terugkeren vanuit Europa een nood aan internationale bescherming zal hebben. De RvV benadrukte tegelijkertijd dat verzoeken van Afghanen die terugkeren vanuit het Westen steeds met de nodige voorzichtigheid moeten worden behandeld. Het blijft immers onduidelijk hoe personen die Afghanistan eerder hebben verlaten zullen worden gepercipieerd en behandeld. Om in aanmerking te komen voor erkenning als vluchteling omwille van een (toegeschreven) politieke of religieuze overtuiging moeten Afghaanse verzoekers, alsdus de RvV, aantonen dat zij zich westerse waarden en normen hebben eigen gemaakt. De waarden en normen moeten dermate zijn eigen gemaakt dat niet van hen verwacht kan worden dat zij deze zouden opgeven. Dan wel moeten Afghaanse verzoekers aantonen dat zij beschikken over ‘persoonlijk, uiterste moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verhullen kenmerken of gedragingen.’

Wat betreft de precaire humanitaire omstandigheden in Afghanistan, bevestigde de RvV het oordeel van het CGVS dat een ernstige socio-economische situatie niet zonder meer leidt tot een nood aan bescherming. De situatie moet daarvoor worden veroorzaakt door een opzettelijke handeling of verzuim van een actor en moet gericht zijn tegen een betrokkene. De RvV concludeerde vervolgens dat de situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban is verslechterd maar dat de machtsovername niet de enige oorzaak hiervan is. De RvV merkte daarbij wel op dat de huidige precaire socio-economische en humanitaire situatie nog steeds aanleiding kan geven tot een schending van het verbod op een onmenselijke behandeling onder artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Om die reden moet de situatie nader worden onderzocht wanneer iemand een bevel krijgt om het grondgebied te verlaten.

Tenslotte oordeelde de RvV dat het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan sinds de machtsovername van de Taliban over het algemeen significant gedaald is. Om die reden kan er niet meer worden aangenomen dat iemand louter door zijn aanwezigheid in Afghanistan een gevaar loopt om te worden ‘blootgesteld aan een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon.’

De gebrekkige toetsing aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Bij de beoordeling door de asielinstanties van de risico’s voor terugkerende Afghaanse verzoekers, speelde het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi t. het VK een belangrijke rol. In dat arrest oordeelde het EHRM onder andere over de situatie in het zuiden en centrum van Somalië, dat gecontroleerd wordt door Al-Shabaab. De manier waarop het EHRM de situatie in Somalië toetste aan het verbod op foltering in artikel 3 EVRM, biedt asielinstanties een richtlijn voor de beoordeling van de situatie in Afghanistan. Bij hun beoordeling ten aanzien van Afghanen, hanteren die instanties evenwel een onjuiste interpretatie van het arrest. Bovendien wordt met hun benadering van de precaire humanitaire situatie in werkelijkheid een gat in de bescherming geslagen, en daarmee een groep onverwijderbaren gecreëerd.

De mensenrechtensituatie in Afghanistan

In Sufi en Elmi oordeelde het EHRM dat het onwaarschijnlijk is dat Somaliërs zonder recente ervaring in Somalië voldoende in staat zouden zijn om het “spel te spelen” en zich onopgemerkt in de maatschappij te mengen. Het Hof leidde daaruit af dat ze het risico lopen onder de aandacht te komen van Al-Shabaab. Het EHRM overwoog vervolgens dat dit risico nog groter zou zijn voor Somaliërs die al zo lang uit Somalië weg zijn dat zij worden gezien als ‘verwesterd’ nu zij bepaalde karakteristieken hebben ontwikkeld, zoals een buitenlands accent, die moeilijk te verbergen zouden zijn. Voor het EHRM is de striktheid van de door Al-Shabaab ingevoerde sociale normen, en de daarbij behorende zware straffen voor het niet naleven van deze normen, van essentieel belang bij het bepalen van de risico’s op foltering of onmenselijke behandeling bij terugkeer. Zelfs op de kleinste overtredingen kunnen onmenselijke bestraffingen volgen. Bovendien werd door het EHRM voor personen zonder recente ervaring in Somalië ook aangenomen dat er zwaarwegende redenen bestaan om aan te nemen dat er een risico bestaat. Dit risico wordt door het EHRM niet voorbehouden aan ‘verwesterde’ personen; de zwaarwegende redenen zullen enkel pertinenter zijn voor deze personen.

Bij de toepassing van de logica uit Sufi en Elmi op de huidige situatie in Afghanistan, wordt door het CGVS en de RvV daarentegen wel de nadruk gelegd op hoe ‘verwesterd’ Afghaanse verzoekers zijn. De mate waarin men in staat zal zijn “het spel te spelen” onder de Taliban wordt als het ware afhankelijk gemaakt van hoe goed men geïntegreerd is in de Belgische maatschappij.  Uit de recente rechtspraak van de RvV blijkt dat daarbij belang wordt gehecht aan verschillende elementen: hoe oud men was ten tijde van aankomst in België, hoe lang men inmiddels in België verblijft, in hoeverre men een van de landstalen spreekt, of men scholing heeft genoten, of en waar men gewerkt heeft, of men kerst viert, in hoeverre men relaties onderhoudt met niet-moslims, etc. Bovendien moet deze integratie gekoppeld kunnen worden aan een (toegeschreven) politieke en/of religieuze overtuiging.

Door een voorwaarde van verwestering te creëren, werpen het CGVS en de RvV onnodige obstakels op voor het aantonen van een gegronde vrees voor vervolging in Afghanistan. Bovendien wordt de mate waarin een verzoeker ‘verwesterd’ is enkel getoetst aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het vluchtelingenstatuut. De mensenrechtensituatie in Afghanistan wordt niet beoordeeld met betrekking tot het verbod op foltering en onmenselijke behandeling en de nood aan subsidiaire bescherming. Daarmee laten het CGVS en de RvV de vraag onbeantwoord of er zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat de sociale restricties van de Taliban, en de zware bestraffingen op het niet naleven ervan, een schending vormen van het verbod op foltering en onmenselijke behandeling voor de groep van Afghanen zonder recente ervaring met leven onder de Taliban.

De precaire humanitaire situatie

In Sufi en Elmi oordeelde het EHRM bovendien dat wanneer de humanitaire situatie overwegend wordt veroorzaakt door directe of indirecte acties of nalaten van een actor, er moet worden beoordeeld of verzoekers in staat zullen zijn om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien. De Belgische asielinstanties hanteren echter de strengere voorwaarden voor het verkrijgen van subsidiaire bescherming, zoals deze zijn geïnterpreteerd door het Europese Hof van Justitie (HvJ). Het CGVS en de RvV oordelen immers dat de humanitaire situatie volledig moet worden veroorzaakt door een opzettelijke handeling of verzuim van een actor en moet gericht zijn tegen een betrokkene om in aanmerking te kunnen komen voor een beschermingsstatuut. De RvV erkent wel, op basis van het arrest Sufi en Elmi van het EHRM, dat de verwijdering van Afghaanse verzoekers naar Afghanistan foltering of onmenselijk behandeling zou kunnen inhouden omwille van de slechte humanitaire omstandigheden. Of de verwijdering naar Afghanistan effectief een schending inhoudt van het verbod op foltering of onmenselijke behandeling wordt overgelaten aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

De jurisprudentie van het HvJ had betrekking op een persoon die met medische problemen kampte. Voor personen met medische problematiek voor wie terugkeer naar een land van herkomst onmogelijk is, maar die niet in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut, staat echter de weg open naar een medische regularisatie. Voor Afghaanse verzoekers die niet kunnen terugkeren naar Afghanistan omwille van de precaire humanitaire situatie, maar die dus nu niet in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut, staat er momenteel geen weg open naar een ander verblijfstatuut. Deze mensen worden veroordeeld tot een leven op straat in België.

Conclusie

Tegen het advies van UNHCR in, begonnen het CGVS en de RvV opnieuw negatieve beslissingen te nemen in Afghaanse dossiers. Er zou immers voldoende informatie beschikbaar zijn voor zorgvuldige besluitvorming. De aanpak van de RvV is terughoudender en in beslissingen wordt benadrukt dat verzoeken van Afghanen die terugkeren vanuit het Westen steeds met de nodige voorzichtigheid moeten worden behandeld.  De RvV laat echter na om te duiden op welke wijze de onzekerheid over hoe personen die Afghanistan eerder hebben verlaten zullen worden gepercipieerd en behandeld, moet worden meegenomen in beslissingen. Bovendien wordt er door het CGVS en de RvV te beperkt getoetst aan artikel 3 EVRM dan wel de nood aan subsidiaire bescherming, waardoor een (nieuwe) groep onverwijderbaren wordt gecreëerd.

Meer weten over het beschermingsbeleid en risico’s bij terugkeer in Afghanistan? Lees de NANSEN note via deze link: https://nansen-refugee.be/wp-content/uploads/2022/10/NANSEN-Notes-Afghanistan-2022-3-AFGHANISTAN-EEN-ANALYSE-VAN-HET-BESCHERMINGSBELEID-EN-RISICOS-BIJ-TERUGKEER-1.pdf


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Femke Vogelaar

dr. Femke Vogelaar is Legal Officer bij NANSEN, een interdisciplinair expertisecentrum gespecialiseerd in internationale bescherming.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *