Karine Lalieux, minister van Maatschappelijke Integratie, wil OCMWs laten werken met referentiebudgetten. Referentiebudgetten kunnen immers houvast bieden om te bepalen hoeveel inkomen een gezin minimaal nodig heeft om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen. Bérénice Storms licht toe welke uitgangspunten aan die referentiebudgetten ten grondslag liggen.

Het recht op een leven in menselijke waardigheid

‘Menselijke waardigheid’ is een belangrijk juridisch sleutelbegrip. Het recht op waardig leven is een fundamenteel recht en is als zodanig opgenomen in het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het vormt ook de basis waarop de sociale grondrechten in de Belgische Grondwet (art. 23) steunen.

Daarnaast is respect voor de menselijke waardigheid het leidinggevend principe voor het handelen van OCMW-medewerkers en OCMW-beleidsvoerders (art. 1 OCMW-wet). Op basis van de OCMW-wet van 1976 heeft iedere persoon in ons land recht op maatschappelijke dienstverlening. Dit recht verplicht OCMW’s om elke hulpvraag ernstig te nemen en na te gaan of een tussenkomst onder de vorm van materiële of immateriële hulp is aangewezen op grond van de menselijke waardigheid. Welke steun het OCMW verleent, op basis van welke criteria en welke bedragen worden uitgekeerd ingeval van financiële of materiële hulpverlening, beslist het lokale OCMW autonoom. Deze ruime beleidsvrijheid valt te verantwoorden vanuit de gedachte dat de OCMW-hulpverlening, als laatste vangnet, best zo nauw mogelijk aansluit op de individuele noden van de cliënt en de lokale context.

De keerzijde van deze grote autonomie van OCMW’s is de grote verscheidenheid in hulp- en dienstverlening. Omdat menselijke waardigheid de basis vormt van de sociale grondrechten en alle Belgen gelijk zijn voor de wet, zou de woonplaats nochtans geen bepalende factor mogen zijn van het feit of mensen wel of niet de financiële mogelijkheden hebben om menswaardig te kunnen leven. Aan die diversiteit proberen referentiebudgetten tegemoet te komen.

De nood aan concretisering van het concept ‘menselijke waardigheid

Het begrip menselijke waardigheid is echter een vaag begrip en kent veel betekenissen al naar gelang de discipline waarin het wordt gebruikt (McCrudden, 2013; Sedmak, 2013). In de context van de OCMW-wetgeving, blijkt het zelden concreet te worden afgebakend door arbeidsrechters (Cuypers, Buelens, Callens, & al., 2004). Daarom moet het verder worden geconcretiseerd naar richtlijnen of ‘benchmarks’ indien het daadwerkelijk rechtsbescherming moet bieden aan kwetsbare burgers. Om dit te kunnen doen is er nood aan een theoretische onderbouwing van waaruit het brede en abstracte concept wordt vertaald in een concrete benchmark. Die moet dan toelaten om financieel kwetsbare burgers, in verschillende leefcontexten op een gelijkwaardige manier te ondersteunen met het oog op de realisatie van een menswaardig leven.

Dit wordt mogelijk door een verbinding te maken tussen een rechtendiscours en een op behoeften gebaseerd discours. In navolging van Hartley Dean (2010) kunnen sociale rechten, waaronder het recht op een menswaardig inkomen, worden opgevat als sociaal onderhandelde tegemoetkomingen aan menselijke behoeften, die voortdurend evolueren in de loop van de geschiedenis. Mensen zijn immers kwetsbare wezens die op elkaar zijn aangewezen voor hun wederzijdse bescherming. Hierover kunnen ze met elkaar in onderhandeling gaan en onderlinge afspraken maken. Dat kan gebeuren op verschillende beleidsniveaus en het resultaat ervan kan variëren van een suboptimale tot een emancipatorische invulling.  In het laatste geval verwijst hij naar zogenaamde ‘thick needs’, die nodig zijn om zich als mens ten volle te kunnen ontplooien en om volwaardig te kunnen deelnemen aan de samenleving (Dean, 2010; Gough, 2014; Nussbaum, 2000). 

Volgens sommige auteurs functioneert de norm van de ‘menselijke waardigheid’ als een ondergrens (Edelman, 1996; Funck, 1996; Haarscher, 1995; Henken, 1979; Maurer, 1999 & Olhagen, 2001 in: Bouckaert, 2007; Rimanque, 2005; Vande Lanotte & Haeck, 2001) of een onschendbare kern waarop de sociale grondrechten berusten en waarvan de naleving onafhankelijk is van plaats en tijd (Alen & Pas 1994, in: Bouckaert, 2007). Kortom: omdat we mensen zijn, verdienen we respect en hebben we recht op mensenrechten. Zoekend naar deze zogenaamde ‘harde kern’ verwijzen juristen naar het wederkerige karakter van het begrip menselijke waardigheid. Hiermee bedoelen ze dat sociale rechten ‘sociaal’ zijn, niet alleen omdat ze de individuele menselijke waardigheid beogen te beschermen, maar ook omdat ze streven naar de realisatie van een menswaardige samenleving (Chan et al., 2006; Maes, 2003; Sedmak, 2013; Stroobant, 1995, Mary Daly Queen’s University, 2002). Dit is een samenleving waarin mensen niet alleen individueel, maar ook in hun gemeenschappelijkheid tot hun recht kunnen komen.

Menselijke waardigheid geconcretiseerd: de noodzakelijke behoeften voor maatschappelijke participatie

Om referentiebudgetten te bepalen, vertrekken we vanuit deze wederkerige relatie tussen mens en maatschappij. We vertalen het begrip menselijke waardigheid naar ‘maatschappelijke participatie’ en gaan op zoek naar de voorwaarden die moeten worden vervuld om burgers in de mogelijkheid te stellen volwaardig deel uit te maken van de samenleving en hieraan ook een eigen bijdrage te leveren. ‘Volwaardige maatschappelijke participatie’ definiëren we als ‘het vermogen van mensen om vanuit hun sociale posities (bv. familielid, student, werknemer, lid van een vereniging, buur, vriend of vrijwilliger) te handelen in overeenstemming met de dominante maatschappelijke verwachtingen (sociale rollen) en als het vermogen om deze verwachtingen mee vorm te geven’.

Om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen, moeten bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Sen (1985, 1992, 1993) en Nussbaum (2000, 2011) spreken hier van ‘basic capabilities’ of universele voorwaarden voor maatschappelijke participatie. Deze ‘basic capabilities’ zijn existentieel en objectief en bestaan onafhankelijk van persoonlijke voorkeur. Ze hebben een noodzakelijk karakter. Dit wil zeggen dat, wanneer ze niet worden vervuld, ze ernstige schade kunnen berokkenen aan mens en maatschappij. Volgens Doyal & Gough (1991) kunnen mensen maar volwaardig participeren aan de samenleving wanneer twee universele behoeften vervuld zijn, namelijk gezondheid en autonomie. Zij beroepen zich hiervoor op Kant, die stelt dat individuen pas kunnen functioneren in een maatschappij als ze fysiek en mentaal in staat zijn om te handelen en verantwoordelijkheid te nemen. Om te beoordelen of mensen gezond zijn, volstaat het volgens beide auteurs niet om zich enkel te beroepen op symptomen, maar moet men ook kijken naar de gevolgen van deze symptomen voor het dagelijks handelen. Mensen beoordelen hun gezondheidstoestand als bevredigend bij afwezigheid van een ziekte of handicap, maar ook wanneer de aanwezigheid ervan hen niet verhindert om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Naast een goede gezondheid, moeten mensen ook de mogelijkheid hebben om eigen keuzes te maken, plannen uit te werken en deze plannen zelf uit te voeren. Keuzevrijheid, zelfredzaamheid en zelfstandigheid zijn essentiële onderdelen van wat  onder autonomie moet worden verstaan.

Beide universele behoeften worden, met het oog op de ontwikkeling van de Belgische referentiebudgetten, verder geconcretiseerd door te kijken naar de minimale kost van noodzakelijke goederen en diensten in onze samenleving. Deze oefening kan niet leiden tot één algemeen bepaald budget omdat er geen eenduidig verband is tussen de middelen die mensen nodig hebben aan de ene kant en hun actuele mogelijkheden aan de andere kant (Sen, 2005). Zo kunnen personen ongelijke mogelijkheden hebben om een gewenst levensdoel te realiseren, terwijl ze toch beschikken over gelijke financiële middelen. Hiervoor zijn diverse redenen denkbaar. Ze kunnen een verschillende gezondheidstoestand hebben of over ongelijke sociale competenties beschikken. Ook de mate waarin ze toegang hebben tot essentiële goederen of diensten kan ongelijk zijn. Naast individuele verschillen, geven ook samenlevingskenmerken aanleiding tot andere financiële noden. Denk hierbij niet alleen aan natuurlijke eigenschappen zoals het klimaat, de geografie of de natuurlijke rijkdommen van een land, maar ook aan de wijze waarop belangrijke maatschappelijke instituties zoals het gezin, de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg of het onderwijs georganiseerd zijn.

De vraag naar de vereiste financiële middelen voor adequate maatschappelijke participatie kan met andere woorden enkel relatief worden beantwoord. Dit betekent echter niet dat er geen grenzen kunnen worden gesteld. Een financiële ondergrens illustreert dan welke goederen en diensten gezonde, goed geïnformeerde en zelfredzame burgers zich in een bepaalde samenleving op een bepaald tijdstip minimaal moeten kunnen veroorloven. Het ontwikkelen van zo’n ondergrens voor welomschreven typegezinnen impliceert dat gezinnen met andere kenmerken, bv. met zieke of zorgbehoevende gezinsleden, in de meeste gevallen meer nodig hebben om een menswaardig leven te kunnen leiden. Welke ondergrens voor hen geldt, is afhankelijk van hun specifieke noden.

Referentiebudgetten: de minimumkost van een menswaardig leven als uitgangsbasis

De Belgische referentiebudgetten beogen zulke ondergrens te definiëren. Daarvoor worden ze gebaseerd op de ‘Theory of Human Need’ van Doyal & Gough (1991), die de universele behoeften van ‘gezondheid’ en ‘autonomie’ in volgende tien intermediaire behoeften vertaalden: gezonde voeding, adequate huisvesting, toegankelijke gezondheidszorg en persoonlijke verzorging, geschikte kleding, rust, ontspanning, een veilige kindertijd, veiligheid, betekenisvolle sociale relaties en mobiliteit.

Het bepalen van welke goederen en diensten, in welke hoeveelheid en tegen welke prijs noodzakelijk zijn met het oog op volwaardige maatschappelijke participatie, gebeurt zoveel als mogelijk op basis van bestaande richtlijnen en wetenschappelijke kennis, aangevuld met opinies van experten en burgers. De aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de budgetten wordt getoetst in focusgroepen bestaande uit deelnemers met verschillende socio-economische achtergronden. Zij bespreken ook de aanvaardbaarheid van de door experts voorgestelde korven, de prijsstrategie en de winkels waar de prijzen worden genoteerd. Elk jaar worden de referentiebudgetten opnieuw geprijsd, zodat de koopkracht van de huishoudens is gewaarborgd. Om de vijf jaar wordt de inhoud van de goederen en diensten die in de korven van de referentiebegrotingen zijn opgenomen, aangepast om rekening te houden met veranderingen in maatschappelijke verwachtingen en structuren.

Referentiebudgetten kunnen een belangrijke maatschappelijke en wetenschappelijke impact hebben. Ze worden gebruikt door vele Vlaamse OCMW’s met het oog op het beoordelen van individuele leefsituaties in functie van de menselijke waardigheid en het verlenen van (financiële) steun aan behoeftige cliënten. Met behulp van de online REMI-tool worden de referentiebudgetten aangepast aan iedere concrete leefsituatie. Maatschappelijk werkers gaan hiervoor in gesprek met financieel kwetsbare gezinnen en bekijken samen hoe hun situatie op korte en middellange termijn kan worden verbeterd: door het verhogen van het inkomen (via bijvoorbeeld het uitputten van rechten of het verwerven van een arbeidsinkomen), het verlagen van de gezinsuitgaven (via bijvoorbeeld de toewijzing van een sociale woning of het verbeteren van de EPC waarde van de woning) of door het toekennen van extra financiële steun.

Wat dit laatste betreft, zal de federale regering vanaf 1 mei 2023 een budget toekennen aan alle Belgische OCMW’s die financiële behoeftigheid diagnosticeren op basis van de REMI-tool. Met dit budget kunnen de OCMW’s dan REMI-steun verlenen aan financieel kwetsbare burgers. Dit zorgt ervoor dat grote stappen voorwaarts worden gezet om de verschillen in steunverlening tussen (en ook binnen) OCMW’s te verkleinen en om het recht op een menswaardig inkomen voor alle Belgen op substantieve wijze te implementeren.

Ook in het wetenschappelijk onderzoek naar de doeltreffendheid van de minimuminkomensbescherming doen referentiebudgetten nuttig dienst, en bieden ze politici concrete handvatten voor het voeren van een integraal armoedebestrijdingsbeleid. Ze tonen concreet de impact van hoge kosten voor huisvesting, gezondheidszorg of mobiliteit op de bestedingsmogelijkheden van gezinnen.

Zie hier voor meer info over de achtergrond, het gebruik en de hoogte van de referentiebudgetten.

Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Bérénice Storms

Dr. Bérénice Storms is werkzaam aan het Centrum voor Budget & Financieel Welzijn van Thomas More. Daar coördineert ze het onderzoek rond referentiebudgetten, armoedebestrijding en geld en gedrag.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *