Het is geen onbekend fenomeen dat patiënten aangeven wel of juist niet behandeld te willen worden door bepaalde zorgverleners. Het recht op vrije artsenkeuze komt hieraan tegemoet. In deze bijdrage wordt het grote belang van dit recht voor geracialiseerde groepen besproken, maar ook het gevaar van een te verregaande invulling ervan.

Onze samenleving wordt steeds diverser en dit gaat gepaard met verschillende uitdagingen die onder meer gevoeld worden in de zorg. Patiënten kunnen verschillende cultureel of religieus geïnspireerde verzoeken uiten, die te maken kunnen hebben met aangepaste voeding, overlijdensrituelen of met de keuze van zorgverlener. Dat er regelmatig vraag is naar een behandeling door een zorgverlener van hetzelfde geslacht of gender omwille van religieuze of culturele regels over zedigheid is geen onbekend fenomeen, maar stuit nog steeds op kritiek. Ook kan het zijn dat iemand verzoekt behandeld te worden door een zorgverlener met een bepaalde afkomst, huidskleur of religie.

Nu Nederland erover nadenkt de vrije artsenkeuze sterk in te perken, rijst de vraag wat dit zou kunnen betekenen voor patiënten, en specifieker patiënten die behoren tot geracialiseerde groepen. In deze bijdrage zal er telkens gebruik worden gemaakt van de term “geracialiseerde groepen” om te verwijzen naar groepen die te maken hebben met sociale uitsluiting. “Ras” is in deze zin een sociaal construct dat benaderd moet worden met aandacht voor intersecties met andere kenmerken, zoals religie of etniciteit. In België behoren tot deze groep onder meer de Maghrebijnse en zwarte gemeenschappen, maar ook de moslimgemeenschap omwille van de sociale uitsluiting waarmee deze groep geconfronteerd wordt.

Knelpunten in de zorg en de link met vrije artsenkeuze

Om na te gaan wat het belang is van het recht op vrije artsenkeuze voor de patiënt uit een geracialiseerde groep, is het belangrijk om te begrijpen welke uitdagingen diversiteit, en specifieker migratie, kunnen vormen in de zorg. De realiteit is dat de sociaale-conomische situatie van personen met een migratieachtergrond vaker ongunstig is, wat een grote invloed kan hebben op hun globale gezondheid. We hebben dus te maken met een bijzonder kwetsbare groep die daarenboven weinig vertrouwen heeft in de zorg. Dit gebrek aan vertrouwen kan mede worden verklaard door de discrepanties die bestaan in de zorg. In Franstalig België werd bijvoorbeeld aangetoond dat huisartsen onder tijdsdruk minder tijd spenderen aan de medische geschiedenis van patiënten met een migratieachtergrond en hen ook sneller medicatie voorschrijven. Personen met een migratieachtergrond die huisartsen bezoeken omwille van psychologische problemen worden volgens onderzoek ook minder serieus genomen, en eerder naar sociale instanties doorverwezen dan naar zelfstandige psychologen en psychiaters. Naast basiszorg kunnen personen met een migratieachtergrond specifieke noden en bezorgdheden hebben, en er bestaat een gebrek aan vertrouwen dat er aan deze noden zal worden voldaan. Bij ouderenzorg kan er bijvoorbeeld gevraagd worden om rekening te houden met bepaalde voedingsgewoonten, regels van schroom en de nood om te bidden. Omdat de oudere hier vaak zelf weinig controle over heeft en vergeetachtig kan zijn over de eigen religieuze rituelen, bestaat er een terughoudendheid in bepaalde gemeenschappen om ouderenzorg op te zoeken.

Een mogelijke oplossing hiervoor kan zijn om in te zetten op de culturele bewustwording en gevoeligheid van zorgverleners, maar dit is een werk van lange adem. Onderzoekers aan de UC Louvain stelden vast dat zorgprofessionals het doorgaans niet als hun verantwoordelijkheid zien om zich aan te passen aan etnische diversiteit, wat er dan toe leidt dat zorgprofessionals zich minder betrokken voelen bij “cultuursensitieve zorg”. In dit opzicht valt het ook niet te verbazen dat geracialiseerde patiënten de voorkeur zouden geven aan zorgverleners die hun achtergrond delen of begrijpen. Wanneer de zorgverlener en de patiënt bepaalde persoonskenmerken gemeenschappelijk hebben, noemen we dat “concordante zorg”. Men kan spreken van concordantie met betrekking tot een belangrijk persoonskenmerk, bijvoorbeeld religieuze concordantie, etnische of raciale concordantie, taalkundige concordantie, geslachts- of genderconcordantie of concordantie op het vlak van seksuele oriëntatie. Het gaat er dan om dat de patiënt zich herkent in de zorgverlener doordat ze één of meer belangrijke persoonskenmerken delen. Deze concordantie kan van belang zijn voor het  noodzakelijke vertrouwen tussen de patiënt en zorgverlener, hetgeen invloed kan hebben op de kwaliteit van de zorg. Hoewel elke competente arts bijvoorbeeld een Marokkaanse moslima kan behandelen, stellen sommigen dat ze mogelijk het beste kan worden geholpen door een arts die haar “morele taal” spreekt en haar tradities van denken en doen begrijpt. Ook is er aangetoond dat wanneer er sprake is van raciale concordantie doktersbezoeken langer duren, er meer positieve communicatie plaatsvindt, er meer gezamenlijke beslissingen worden genomen en er een hogere artsentrouw is. Ook de patiëntentevredenheid is positief gecorreleerd met concordantie met de zorgverlener, en dan voornamelijk met raciale of etnische concordantie. Volgens verschillende studies beoordeelden patiënten wiens raciale voorkeuren voor de zorgverlener werden geëerbiedigd deze zorgverlener immers vaker positief.

Het grote juridische belang van vrije artsenkeuze

Nu rijst de vraag in welke mate het recht op een zorgverlener naar keuze, en specifieker op een zorgverlener die bepaalde kenmerken deelt met de patiënt, kan worden afgeleid uit het recht op gezondheid. In ons huidig rechtssysteem biedt het recht op vrije artsenkeuze, zoals beschermd door artikel 6 Wet Patiëntenrechten, soelaas. Op basis van deze bepaling hebben patiënten immers ruim de mogelijkheid hun zorgverlener vrij te kiezen. In Nederland ligt dit recht momenteel onder vuur, en als België dit voorbeeld zou volgen, is het interessant om te kijken naar het algemenere recht op gezondheidszorg en de rechten die daaruit kunnen worden geput. Het recht op gezondheidszorg is opgenomen in talloze internationale verdragen en richtsnoeren, en het is interessant om te kijken in welke mate het recht op vrije artsenkeuze, of zelfs op concordante zorg, hiervan kan worden afgeleid. Zo bepaalt artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bijvoorbeeld dat staten die partij zijn bij dit Verdrag het recht erkennen van eenieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid, het gaat dan om de hoogst haalbare vorm. Als we terugdenken aan hoe concordante zorg in sommige gevallen kan leiden tot betere gezondheidsuitkomsten of een hogere patiënttevredenheid, zou het in het licht van het bereiken van de hoogste vorm van gezondheid verdedigbaar kunnen zijn dat patiënten uit geracialiseerde groepen het recht hebben om behandeld te worden door een zorgverlener met dezelfde achtergrond.

Het niet-bindende Europees Handvest voor de Rechten van de Patiënt, opgesteld door het Active Citizenship Network vermeldt in artikel 5 dat een patiënt die geen vertrouwen heeft in een arts, het recht heeft een andere arts te kiezen. Artikel 12 gaat over het recht op een behandeling die zoveel als mogelijk op de persoonlijke behoeften is afgestemd. Als men denkt aan de specifieke noden van sommige leden uit geracialiseerde groepen en het gebrek aan vertrouwen in het zorgssysteem, bieden deze twee bepalingen argumenten voor het toekennen van concordante zorg. Verder wordt het recht op vrije artsenkeuze opgenomen in een aantal niet-bindende instrumenten zoals de World Health Organisation’s Declaration on the Promotion of Patients’ Rights in Europe, de World Medical Association’s Declaration of Lisbon on the Rights of the Patient, en de International Code of Medical Ethics. Dit benadrukt wederom het grote belang dat aan dit recht wordt gehecht op internationaal vlak.

Naast concordante zorg is culturele competentie een belangrijke strategie om de toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg voor etnisch diverse groepen te verzekeren. Uit recent onderzoek van verschillende medische onderwijsprogramma’s van Europese universiteiten is echter gebleken dat er een duidelijk gebrek bestaat aan culturele competentie. Dit zet dan weer het belang van diversiteit bij medisch personeel in de verf. Tegenwoordig wordt er meer initiatief genomen om culturele competentie te onderwijzen in geneeskundige opleidingen, maar het zal nog even duren voor we hiervan de vruchten mogen plukken. Voorlopig lijkt concordante zorg voor geracialiseerde groepen dus de meest efficiënte manier om cultuursensitieve zorg te verkrijgen.

Discriminatie van de zorgverlener als grens?

Vormt het toekennen van verzoeken om een andere zorgverlener echter geen probleem voor het recht op gelijke behandeling van de zorgverlener? Men kan zich inbeelden dat deze verzoeken om een andere zorgverlener in bepaalde gevallen als discriminerend kunnen worden ervaren door zorgverleners. In België wordt het gelijkheidsbeginsel beschermd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Daarnaast zijn er drie federale wetten die specifiekere ongelijkheden aankaarten, namelijk de Antiracismewet van 1981, de Genderwet van 2007 en de Antidiscriminatiewet van 2007. De drie non-discriminatiewetten werden in 2009 echter ter vernietiging voor het Grondwettelijk Hof gebracht omdat ze volgens de verzoekende partij een schending uitmaakten van verschillende non-discriminatiebepalingen. Dit omdat ze enkel van toepassing zijn op aanbieders van  sociale goederen en diensten, en niet ook op de afnemers ervan. Concreet voor de gezondheidszorgsector betekent dit dat enkel zorgverstrekkers worden geviseerd door de drie non-discriminatiewetten en niet de patiënten. Een vrouwelijke arts die weigert een man te behandelen kan daardoor op grond van de Genderwet worden aangesproken, maar een vrouw die weigert door een mannelijke gynaecoloog te worden geholpen, ontsnapt aan de toepassing van dezelfde wet. Het Hof besloot in dit arrest dat dit verschil in behandeling wordt verantwoord door de machtspositie waarvan de eerste groep geniet. Dit brengt zorgverstrekkers in een eerder benarde situatie, waarbij elk verzoek, ongeacht de motivering ervan, juridisch toegestaan is. De situatie waarin bijvoorbeeld een witte patiënt weigert behandeld te worden door een zwarte arts om racistische motieven, valt dus ook buiten de reikwijdte van het discriminatieverbod.

Dit is een zeer verregaande toepassing van het recht op vrije artsenkeuze. De patiënt zonder meer in de zwakkere positie plaatsen ten opzichte van de zorgverlener, houdt echter onvoldoende rekening met onderliggende sociale ongelijkheden. Als alternatief voor de huidige invulling van het non-discriminatiebeginsel zou men kunnen opteren voor een systeem waarin de non-discriminatiewetgeving wél van toepassing is op de afnemers van sociale goederen en diensten, maar met ruimte voor uitzonderingen, specifieker die van positieve actie. Men zou in bepaalde gevallen immers kunnen beargumenteren dat het verzoek om concordante zorg een maatregel van positieve actie uitmaakt, die bestaande ongelijkheden in de gezondheidszorg tracht recht te trekken. Op deze manier worden zorgverleners juridisch beschermd tegen non-discriminatie, zonder de rechten aan te tasten van patiënten die meer belang zouden hebben aan het recht op vrije artsenkeuze, met name personen uit geracialiseerde groepen.

Conclusie

Over het belang van het recht op vrije artsenkeuze bestaat weinig discussie; bovendien is het aannemelijk dat leden uit geracialiseerde groepen baat hebben bij concordante zorg. Het is ook duidelijk dat het recht op vrije artsenkeuze wordt beschermd in verschillende internationale documenten, en dat in dit recht in sommige gevallen een recht op concordante zorg kan worden gelezen. Men kan echter vraagtekens plaatsen bij de huidige, verregaande invulling van het recht op vrije artsenkeuze en hoe dit zich verhoudt tegenover de gelijke behandeling van zorgverleners. De positie van de patiënt is uitermate sterk gezien het recht op vrije artsenkeuze essentieel is voor de gezondheidszorg. Is het echter een goede oplossing om in deze zin elk verzoek ongeacht de motivering ervan als juridisch acceptabel te beschouwen? Aan beide kanten van het ziekenhuisbed kunnen immers minderheidsgroepen staan die bescherming behoeven, en de huidige invulling van het recht op vrije artsenkeuze en de non-discriminatiewetgeving lijkt de deur wagenwijd open te zetten voor misbruik. In deze bijdrage stelde ik een alternatieve benadering voor, die minder ruimte biedt aan de patiënt, toch voldoende om de vraag tot concordante zorg in bepaalde situaties te faciliteren.


Naoual El Yattouti

Naoual El Yattouti is FWO-Aspirant en verdiept zich in de snijlijn tussen gezondheidsrecht en non-discriminatierecht. Momenteel bereidt ze aan de Faculteit Rechten, UAntwerpen een doctoraat voor met als onderwerp multiculturalisme in de gezondheidszorg.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *