Het arrest Moeders voor Moeders van het Hof van Beroep Antwerpen van 14 november 2022  illustreert dat de toepassing van de antidiscriminatiewetgeving ver weg staat van hoe de wetgever het beoogd had. In de zaak in kwestie is een vzw niet “voor het publiek toegankelijk” omdat ze met een doorverwijzingsysteem werkt, waardoor vervolgens de antidiscriminatiewetgeving niet van toepassing is. Op die manier staat de rechter toe dat vrouwen met hoofddoeken apart en minder voordelig behandeld worden en hun rechtsbescherming uitgehold wordt. 

Voorafgaande feiten 

Moeders voor Moeders is een vzw die zich sinds 1992 inzet voor hulpbehoevende moeders (en alleenstaande vaders). De vzw is onder andere gekend om haar wekelijkse voedselbedeling. Moeders mogen die voedselpakketten ophalen in de dagzaal-wachtruimte waar zij ook de mogelijkheid hebben te genieten van andere faciliteiten die de organisatie aanbiedt, zoals een cafetaria, een kapsalon, een naaiatelier en een ‘resto-bébé’ waar de allerkleinsten een warme maaltijd en warm bad kunnen krijgen. Ouders komen in aanraking met de vzw door middel van een doorverwijzing door een erkende dienst zoals het OCMW of CAW. Na de doorverwijzing houdt de organisatie zelf een intakegesprek om de financiële en familiale situatie te beoordelen. Op dit intakegesprek moet de hulpbehoevende moeder ook het intern reglement ondertekenen. 

In 1996 merkte Moeders voor Moeders – naar eigen zeggen – dat door de toename van de groep van moeders met een islamitische hoofddoek andere moeders zonder hoofddoek zich niet meer thuis voelden bij de organisatie en afhaakten. Om dit vermeende probleem te verhelpen, besloot de organisatie om vrouwen met een islamitische hoofddoek te weigeren in de gemeenschappelijke delen. Om de dagzaal-wachtruimte te mogen betreden – lees om de volledige hulpverlening tot hun beschikking te kunnen hebben – moesten vrouwen vanaf dan hun islamitische hoofddoek afnemen. Deze regel gold ook voor vrijwilligers, sociale assistenten of begeleiders die de hulpbehoevende moeders mogelijk begeleiden. Moeders die dat weigerden, mochten de dagzaal-wachtruimte niet binnen en kunnen enkel hun voedselpakket afhalen in een kleine wachtruimte aan de inkom van het gebouw. Dit hoofddoekenverbod zou het ‘thuisgevoel’ van de andere moeders moeten waarborgen. 

Het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding (CGKR) en later Unia hebben in 2003, 2007 en 2011 notie gekregen van de praktijk. Telkens was het echter niet de moeder zelf, maar een derde die hiervan melding maakte. Pas in 2019 ontving Unia een melding van een hulpbehoevende moeder zelf. Nadat een poging tot overleg tussen Unia en de vzw vastliep, werd door Unia een gerechtelijke procedure opgestart. Het standpunt van Unia was dat er aan moeders die er voor kiezen om hun hoofddoek aan te houden geen toegang tot de volledige hulpverlening wordt aangeboden aangezien in de wachtzaal vooraan in het gebouw enkel voedselpakketten te verkrijgen zijn. Hun keuze tot het wel of niet behouden van hun geloofsteken zorgt aldus voor een mindere of onvolledige toegang tot hulpverlening. Uit de feiten bleek trouwens dat enkel moslima’s geviseerd werden.

Eerste aanleg 

In eerste aanleg werd de zaak door Unia gewonnen. De rechter in eerste aanleg oordeelde (p. 12) als volgt: “De interne regel houdt, in hoofde van de hulpbehoevende moeders, de begeleiders en de vrijwilligers directe discriminatie in op grond van geloof.”  Zij werden namelijk ongunstiger behandeld op grond van geloof, omdat zij geen toegang kregen tot de extra hulpverlening naast de voedselpakketten.

De rechter vond deze ongunstige behandeling niet te rechtvaardigen. Er werd geoordeeld dat het reglement berust op de discriminatoire overwegingen van een bepaalde groep moeders en dat het doel ‘niet geconfronteerd willen worden met de religieuze overtuiging van een ander’ niet legitiem was. Het reglement diende zogezegd om rekening te houden met het ‘thuisgevoel’ van de moeders, maar de vzw hield volgens de rechter in eerste aanleg helemaal geen rekening met het thuisgevoel van de andere moeders die hun hoofddoek moeten afnemen. Daarnaast is het weren van vrouwen met hoofddoek absoluut geen geschikte maatregel om “alle bevolkingsgroepen te bereiken”.

De rechter in eerste aanleg besloot daarom dat het reglement aangepast moest worden en onmiddellijk de volledige hulpverlening aan alle hulpbehoevende moeders moest worden toegekend.

Hoger beroep

De vzw Moeders voor Moeders trok naar het hof van beroep waar de zaak een plotse ommekeer kende. Het Hof van Beroep te Antwerpen sprak zich niet eens uit over de vraag of er van discriminatie sprake is en focuste zich enkel op de (on)ontvankelijkheid van de zaak, namelijk of Unia de vordering überhaupt kon instellen.

Het Hof stelde dat Unia enkel bevoegd is om in rechte op te treden voor de hulpbehoevende moeders die zich gediscrimineerd voelen, “zover de aangekaarte zaak binnen het toepassingsgebied van de Antidiscriminatiewet en het Gelijkekansendecreet valt”. Om binnen dit toepassingsgebied te vallen moet de aangeboden dienst buiten de privésfeer vallen (art. 20, lid 1, 8° Gelijkekansendecreet) en aldus publiek toegankelijk (art. 5 §1, 1° Antidiscriminatiewet) zijn. Dat dit het geval was, moest door Unia aangetoond worden. 

Unia verwees ter staving hiervoor naar artikel 3 van de toenmalige statuten van Moeders voor Moeders dat stelde dat het maatschappelijk doel “de hulp aan alle goede werken en werken van welzijnszorg zonder enig onderscheid en inzonderheid alle sociale activiteiten onder meer hulpverlening aan jonge kinderen en moeders in verwachting” is.

Toch vond het Hof dat het ‘publiek toegankelijk’-karakter onvoldoende bewezen werd. Het Hof van Beroep te Antwerpen stelde dat aangezien enkel officiële instanties zoals het OCMW, CAW en dergelijke de moeders kunnen doorverwijzen naar de vzw, de hulpverlening aldus niet toegankelijk is voor het ruime publiek, dan wel buiten de privésfeer valt zoals de Antidiscriminatiewet en het Gelijkekansendecreet voorschrijven. De vzw voerde volgens het Hof geen publieke sociale activiteiten uit en Unia is aldus niet bevoegd om op te treden in deze zaak. 

De vordering wordt ontoelaatbaar geacht en een tweede beoordeling met betrekking tot een mogelijke discriminatie op basis van geloof volgt er dus niet. Schept het Hof van Beroep te Antwerpen hiermee een gevaarlijk precedent? 

Analyse: een uitholling van de antidiscriminatiewetgeving

Méér dan een interpretatie van de wet, geeft het Hof van beroep hiermee een handleiding uit voor particulieren om zichzelf buiten het toepassingsgebied van de antidiscriminatiewetgeving te plaatsen.

Met deze uitspraak wordt er eigenlijk gesteld dat, indien men wil discrimineren, gewoon bepaalde voorwaarden moeten worden gekoppeld aan het verstrekken van goederen of diensten, zoals Moeders voor Moeders die met een doorverwijzingssyteem werkt (zie daarover: Spinoy, Van Drooghenbroeck en Vrielink in Juristenkrant 459). Het Hof zegt dan wel dat dit een doorverwijzing moet zijn van een officiële instantie, maar dit doet eigenlijk niet ter zake. 

Wanneer de redenering die het Hof hier aanhaalt toegepast wordt op een andere situatie, wordt de onrechtmatigheid minder technisch en veel voelbaarder. Zo is het mogelijk dat een vzw die zich inzet voor leerlingen met leerachterstand en psychische kwetsbaarheden, enkel bijles biedt na doorverwijzing door het CLB. Hun middelen zijn namelijk beperkt, waardoor zij enkel aan de meest kwetsbare leerlingen extra hulp kunnen bieden. Ouders worden door de school van hun kind naar de vzw verwezen, maar krijgen daar te horen dat de ondersteuning niet wordt aangeboden aan kinderen met een Afrikaanse migratieachtergrond. In dit voorbeeld zou de vzw binnen de lijntjes van het arrest kleuren.

Als het tegenargument wordt opgeworpen dat niet iedereen een doorverwijzing vraagt, dient rekening gehouden te worden met het feit dat zeer veel verenigingen met beperkte middelen werken. Het is dus niet ondenkbaar dat om het even welke vereniging opeens besluit dat haar middelen te beperkt zijn en een doorverwijzing noodzakelijk is om enkel de kwetsbaarste te helpen. Kortom, de redenering van het Hof zet de deur wagenwijd open voor verstrekkers van goederen en diensten om louter door middel van deze voorwaarde de werking over te brengen van de publieke sfeer naar de private sfeer. Lees: de werking buiten het toepassingsgebied van de antidiscriminatiewetgeving te plaatsen. 

Een andere optie voor vzw’s die in het arrest minder aan bod komt, maar door Moeders voor Moeders in navolging van de zaak in eerste aanleg ook werd aangegrepen, is overgaan naar een ledenwerking. Wanneer een vzw van het doelpubliek vereist dat zij zich inschrijven als lid, kan zij zich verstoppen achter het feit dat een discriminatoire bepaling een “interne regel” is die de relatie tussen de vereniging en haar leden en tussen de leden onderling regelt en aldus niet binnen het toepassingsgebied van de wet en het decreet valt. 

In de voorbereidende werkzaamheden (p. 43) van zowel de Europese richtlijnen (p 14) waarop de Belgische (p 43) en Vlaamse wetgeving gebaseerd is, als de wetgeving zelf, wordt duidelijk gesteld dat “voor het publiek toegankelijk” en “buiten de privésfeer” zo geïnterpreteerd moeten worden dat enkel zaken die zich volledig in een niet-openbare context bevinden hiervan uitgesloten worden (zie daarover: Spinoy, Van Drooghenbroeck en Vrielink in Juristenkrant 459). Voorbeelden van dergelijke situaties zijn: het verhuren van een vakantiewoning aan een gezinslid of het huren van een kamer in een privéwoning. Een doorverwijzing, door bijvoorbeeld het OCMW, zou dus volgens de bedoeling van de wetgeving geenszins genoeg mogen zijn om buiten het toepassingsgebied ervan te vallen. In het licht hiervan wordt duidelijk dat de toepassing van de wetgeving door de rechter in het Hof van Beroep niet verenigbaar is met de beoogde toepassing door de Belgische en Europese wetgevers. De antidiscriminatiewetgeving zou de gelijkwaardigheid van alle burgers – dus ook vrouwen met een hoofddoek – moeten waarborgen. De interpretatieve documenten zijn hieromtrent immers voldoende duidelijk. De gebruikte interpretatie uit bovenvermeld arrest illustreert hier aldus wederom het schrijnend gebrek aan begrip van de antidiscriminatiewetgeving. 


Alice Rouckhout; Raoul Rombouts; Yousra Belakhdar

Alice Rouckhout is advocaat-stagiair bij een Antwerps advocatenbureau dat zich specialiseert in de verschillende takken van het Publiekrecht. Raoul Rombouts is laatstejaarsstudent rechten met een focus op mensenrechten in de brede zin. Yousra Belakhdar is advocaat-stagiair arbeidsrecht bij een Brussels advocatenkantoor. Tijdens haar studies specialiseerde ze zich in het sociaal recht en het internationaal recht met een focus op mensenrechten.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *