Om Internationale Vrouwendag te vieren, publiceren we deze week twee bijdragen die elk vrouwenrechten in de kijker zetten vanuit een ander perspectief. In deze eerst bijdrage, werpt Lore Roels een kritische blik op de behandeling van slachtoffers van seksueel/gendergerelateerd geweld in de asielprocedure, waar zij die niet voldoen aan het beeld van kwetsbare en afhankelijke vrouw systematisch bescherming ontzegd worden.


Te zelfredzaam om beschermd te worden? Deze blogpost analyseert de manier waarop met gender wordt omgegaan in beoordelingen van verzoeken om internationale bescherming, wanneer seksueel en gendergerelateerd geweld dreigt. Redeneringen in deze beoordelingen tonen gelijkenissen met ‘verkrachtingsmythes’ in het strafrecht, inclusief de manier waarop bescherming wordt voorbehouden aan een illusoire groep van ‘ideale slachtoffers’.

Inleiding

“… [U] werkt sinds uw zeventiende…; u bent financieel onafhankelijk…; [lid van] een religieuze gemeenschap …, het koor …, [en] de majorettes …; [en] u heeft een deel van uw reis zelf gefinancierd… . Al deze elementen getuigen van uw niveau van onafhankelijkheid en zelfredzaamheid…, waardoor het moeilijk is te geloven in uw profiel als jonge vrouw … ten prooi van een gewelddadige stiefvader.” Met (o.a.) dit argument beoordeelden de Belgische asielautoriteiten (nl. het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen of CGVS) in december 2021 de vrees van een Congolese verzoeker om internationale bescherming (vroeger ‘asielzoeker’ genoemd) voor seksueel en gendergerelateerd geweld (SGG) als niet geloofwaardig. De redenering lijkt te suggereren dat alleen ‘jonge, professioneel onervaren, financieel afhankelijke en sociaal geïsoleerde personen’ risico kunnen lopen op SGG. Deze blog zal niet alleen blootleggen hoe dergelijke redeneringen sterke parallellen vertonen met lang geïdentificeerde ‘verkrachtingsmythes’ in het strafrecht. Ook zal worden aangetoond hoe deze de groep van personen die voor bescherming in aanmerking komen uiteindelijk reduceren tot een illusie van ‘het ideale slachtoffer’ van SGG.

Te zelfredzaam om beschermd te worden

Bovenstaande redenering zet verzoekers met SGG-gerelateerde vluchtverhalen weg als “te alwetend en te actief om onschuldig te zijn” en beschermd te worden. Voortkomend uit tendensen tot responsabilisering van SGG-overlevenden/slachtoffers, bouwt die stelling verder op het idee dat “echte” slachtoffers kracht en onafhankelijkheid missen. Het stelt hun kwetsbaarheid voor als een persoonlijke verantwoordelijkheid en dus als te verbeteren door empowerment. Dergelijke aannames negeren de bredere sociale en institutionele structuren, die het individuele vermogen om met SGG om te gaan bepalen.

Het voorbeeld hierboven is niet uniek voor het CGVS in België. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft reeds herhaaldelijk de (vermeende) zelfredzaamheid en vaardigheden van verzoekers om met SGG om te gaan overschat en deze tegen hen aangewend. Dergelijke beslissingen staan in schril contrast met internationaalrechtelijke bepalingen, zoals die in de Conventie van Istanbul omtrent het beoordelen van verzoeken om internationale bescherming en bescherming tegen refoulement. Het beginsel van non-refoulement verbiedt staten om personen terug te sturen naar een land waar zij hun leven, foltering of onmenselijke/vernederende behandeling riskeren (afgeleid uit artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Artikels 60 jo. 61 van de Conventie van Istanbul verplichten de lidstaten (o.a. België) om ‘gendersensitieve’ beoordelingen van verzoeken om (internationale) bescherming (tegen refoulement) te verzekeren. Meer zelfs, dergelijke beslissingen gaan in tegen een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (2021), waarin wordt bevestigd dat: “[l]outer sociale en financiële steun … als zodanig geen daden van vervolging [kan] verhinderen, noch … opsporen, vervolgen en bestraffen … en dus niet [kan] worden geacht de … vereiste bescherming te waarborgen”.

Verkrachtingsmythologie in beoordelingen van (internationale) bescherming (tegen refoulement)

In overeenstemming met deze internationaalrechtelijke bepalingen en rechtspraak uitte de VN-vluchtelingenorganisatie (UNHCR) reeds de bezorgdheid dat asielautoriteiten: “… conclusies zouden trekken op basis van stereotiepe, oppervlakkige, onjuiste of ongepaste genderpercepties”. In de strafrechtscontext werden dergelijke percepties reeds theoretisch gekaderd als ‘verkrachtingsmythes’. Ze werden door Burt gedefinieerd als: “vooringenomen, stereotype of onjuiste overtuigingen over verkrachting, verkrachtingsslachtoffers en verkrachters”. Verkrachtingsmythes, die functioneren als (on)bewuste cognitieve schema’s, stellen iemand in staat informatie over SGG mentaal te structureren, maar kunnen ook het gedrag van plegers rechtvaardigen, rationaliseren of minimaliseren.

Bij het horen van verhalen over SGG, beïnvloedt de mate waarin mensen verkrachtingsmythes aanhangen hun oordeel of ze het verhaal geloofwaardig vinden. Dit effect is des te sterker in zaken met ruimte voor interpretatie waar weinig bewijsmateriaal beschikbaar is. Hoewel het strafrecht en het internationale beschermingsrecht erg verschillen, wijst de hierboven aangehaalde redenering op sterke parallellen tussen beide. De verschillen zitten in: de inhoudelijke focus (schuld vs. geloofwaardigheid door veelvoorkomend gebrek aan bewijs), de temporele focus (gedragingen in het verleden vs. toekomstig risico op vervolging/mishandeling), en de personele focus (veroordeling van plegers vs. bescherming van overlevenden/slachtoffers). Rekening houdend met deze elementen zouden ‘verkrachtingsmythes die plegers vrijpleiten voor verkrachting in het verleden’ in de strafrechtelijke context kunnen worden vertaald als ‘SGG-mythes die de geloofwaardigheid van de vrees van verzoekers voor toekomstige vervolging/mishandeling ondermijnen’ in de context van internationale bescherming/non-refoulement.

Zo kan het hierboven geschetste zelfredzaamheidsargument in verband worden gebracht met een specifieke categorie van verkrachtingsmythes: ‘victim precipitation myths‘ (o.a. SGG gebeurt alleen bij een bepaald type personen). Deze categorie werd door sommigen beschreven als: “voorbeeldige meisjes worden niet seksueel misbruikt; alleen een bepaald type [persoon] loopt dit risico” (Lochhead en Tan), “slachtoffers van mensenhandel zijn meestal jonge meisjes die naïef, kwetsbaar en arm zijn en geen opleiding hebben genoten” (Linthout, Baert, De Schrijver, Fomenko en Keygnaert), “[SGG] is … het probleem van bepaalde buurten … en bepaalde soorten mensen” (Ticktin), of “gewoonlijk worden alleen personen die dingen doen zoals rondhangen in bars, rondslapen of zich suggestief kleden verkracht” (Payne, Lonsway en Fitzgerald). SGG komt echter voor in alle sociaaleconomische milieus en zoals EHRM-rechter Power-Forde ooit in een separate opinion concludeerde kan “de bescherming van iemands fundamentele mensenrechten … niet worden gereduceerd tot een kwestie van (financiële) middelen”. Toch reproduceerde het CGVS bovenstaande verkrachtingsmythe als: ‘gewoonlijk worden alleen personen met gebrek aan materiële zelfredzaamheid…’ (bv. financiële middelen/onafhankelijkheid) ‘… en persoonlijke zelfredzaamheid…’ (bv. beroepservaring, leeftijd, lidmaatschap van sociale/religieuze gemeenschappen, hobby’s doen en reizen organiseren) ‘…het slachtoffer van SGG’. Deze tendens beperkt aanzienlijk de contexten die als ‘slachtofferwaardig’ worden beschouwd en dus bescherming verdienen. Degenen die buiten deze contexten vallen, worden niet zelden als ongeloofwaardig bestempeld en worden (onder andere) hierdoor (internationale) bescherming (tegen refoulement) ontzegd.

De theorie van het ideale slachtoffer in beoordelingen van (internationale) bescherming (tegen refoulement)

Deze beperking van ‘slachtofferwaardige’ contexten kan worden gekoppeld aan Christie’s concept van ‘het ideale slachtoffer’ in de strafrechtelijke context, gedefinieerd als: “een (categorie) perso(o)n(en) die (…) het gemakkelijkst de volledige en legitieme status van slachtoffer krijgt of krijgen”. Christie karakteriseert deze (categorie van) individu(en) als 1) zwak, 2) een nobele taak uitvoerend, 3) op een respectabele plaats gesitueerd en aangevallen door 4) kwaadaardige en 5) onbekende krachten/actoren. Op dezelfde manier wordt in de (inter)nationale rechtspraak rond internationale bescherming een beeld geschetst van de ‘ideale SGG-vluchteling’ als een passief, afhankelijk en kwetsbaar vrouwelijk en/of minderjarig slachtoffer zonder publieke/politieke rol. Om de kans op een succesvol verzoek om internationale bescherming te maximaliseren, legt Barsky uit dat verzoekers moeten passen in een verhaal dat door de autoriteiten wordt gezocht. Dit verhaal is gebaseerd op hun eigen specifieke wereldbeeld en de aanname dat we onrecht/lijden kunnen (h)erkennen wanneer we het waarnemen. Als zodanig moet een (idealiter vrouwelijk) slachtoffer aantonen zich ‘correct’ te hebben gedragen volgens maatschappelijke genderrollen, als een apolitiek slachtoffer zonder stem in een onderdrukkende, disfunctionele en patriarchale cultuur. De hierboven beschreven Congolese verzoeker voldeed niet aan het ideaal van deze lijdende ‘Derde Wereldvrouw’. Ze kon niet worden beschouwd als passief of zwak en haar verhaal werd door het CGVS dus niet als ‘moreel aanvaardbaar onrecht/lijden’ erkend.

Bovendien is het schadelijke effect van het ‘ideale slachtoffer’-denken mogelijk nog groter voor mannelijke verzoekers, die bijna a priori als onkwetsbaar worden beschouwd. Vaak wordt aangenomen dat mannen weerbaarder zijn tegen SGG (de zogenaamde hiërarchie van het lijden). In werkelijkheid kan de weg naar bescherming even zwaar of nog zwaarder zijn voor mannelijke verzoekers. Zij kunnen extra hindernissen ondervinden bij het bereiken van (zelf)erkenning als overlevende/slachtoffer van SGG, zoals culturele en religieuze taboes, schadelijke gendernormen, schaamte, stigmatisering of schaarse dienstverlening. Zoals hierboven vermeld duikt het zelfredzaamheidsargument ook op in de rechtspraak van het EHRM, waarbij het meest recente voorbeeld uit 2020 door een mannelijke verzoeker werd geïnitieerd. Hij was een 22-jarige overlevende/slachtoffer van verkrachting, die op 5-jarige leeftijd zijn thuisland verliet, (contact met) zowel zijn ouders als pleegouders verloor en gediagnosticeerd werd met een posttraumatische stressstoornis en depressie. In deze zaak oordeelde het Hof dat “verzoeker als volwassen alleenstaande man, gezond en in staat om te werken, niet kan worden beschouwd als bijzonder kwetsbaar [voor verder seksueel geweld], zelfs bij gebrek aan elk persoonlijk netwerk”. Onder andere omdat hij volgens het Hof buiten het ideaalbeeld van het (vrouwelijke) SGG-slachtoffer viel, kwam hij niet in aanmerking voor bescherming tegen refoulement.

Deze beslissing resoneert met het bredere fenomeen dat de kennis(productie) over SGG nog steeds voornamelijk gericht is op vrouwelijke overlevenden/slachtoffers (waarbij ‘gender’ als synoniem voor ‘vrouwen’ wordt beschouwd). Hierdoor worden mannen en anderen die zich niet als cisgender vrouw identificeren al te vaak genegeerd. SGG komt echter voor over het hele genderspectrum, waardoor een uitsluitend (cis-)vrouwelijke focus moeilijk te rechtvaardigen is. Daarom is het belangrijk te benadrukken dat de denkpatronen die ten grondslag liggen aan deze rechtspraak van het EHRM voortkomen uit mannelijke verkrachtingsmythes in het bijzonder, zoals: “mannen zouden niet [zo] getraumatiseerd zijn door verkrachting [als vrouwen]” (Davies, Gilston en Rogers), “mannen kunnen niet verkracht worden; ze kunnen zich verzetten” (Lochhead en Tan), en “de meeste mannen die verkracht worden (…) hebben enigszins schuld aan het feit dat ze niet ontsnappen of zich niet verzetten tegen [de pleger]” (Struckman-Johnson en Struckman-Johnson). Hier kan het mannelijke gender worden beschouwd als een vorm van persoonlijke zelfredzaamheid (naast leeftijd, gezondheid en werkbekwaamheid in deze zaak), wat mede de erkenning van zijn behoefte aan bescherming tegen refoulement heeft verhinderd.

Conclusie

De alarmerende tendens om personen met SGG-gerelateerde verzoeken om internationale bescherming te beschouwen als te zelfredzaam om kwetsbaar te zijn en beschermd te worden, komt niet alleen voor bij het Belgische CGVS, maar ook in de non-refoulementrechtspraak van het EHRM. Dergelijke redeneringen missen niet alleen empirische grondslag, maar getuigen ook van een opmerkelijk gebrek aan inzicht in de beschermingsbehoeften van overlevenden/slachtoffers van SGG. De precieze betekenis van de internationale verplichting om verzoeken om (internationale) bescherming (tegen refoulement) ‘gendersensitief’ te beoordelen blijft tot op heden ongedefinieerd. Het kan echter onmogelijk inhouden dat autoriteiten verkrachtingsmythes kunnen hanteren om een illusoire groep van ‘ideale SGG-slachtoffers’ te construeren en bescherming te weigeren aan iedereen die te zelfredzaam wordt geacht om aan de kenmerken ervan te voldoen.


Acknowledgements

De auteur wil de verzoeker, wiens procedure hier werd besproken, bedanken voor haar toestemming om haar dossier te delen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Zij waardeert ook de hartelijkheid waarmee zij door NANSEN vzw wordt ontvangen om er veldwerk (in het kader van haar doctoraatsonderzoek) te verrichten, via wie zij toegang tot het dossier heeft gekregen.

Meer lezen over verkrachtingsmythologie in beoordelingen van (internationale) bescherming (tegen refoulement)? NANSEN publiceert een nota over dit onderwerp in maart 2023, deze zal u hier kunnen raadplegen.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Lore Roels

Lore Roels is doctoraatsonderzoeker (FWO aspirant) binnen de Migration Law Research Group (o.l.v. Prof. Dr. Ellen Desmet) en het International Centre for Reproductive Health (o.l.v. Prof. Dr. Ines Keygnaert) aan de Universiteit Gent.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *