Sportgeschillen worden doorgaans buiten de rechtbank beslecht wegens hun specificiteit en spoedeisend karakter. In de zaak “Propere handen” bleek onder meer de afhandelingssnelheid van de zaak een probleem voor de verdedigingsmogelijkheden van de betrokken clubbestuurders. Ook sporters moeten hun geschillen vaak voorleggen aan arbitrageorganen, wanneer er bijvoorbeeld een onenigheid rijst over hun arbeidsovereenkomst of wanneer zij in beroep gaan tegen disciplinaire sancties. In deze bijdrage wordt daarom nagegaan of sportarbitrage voldoet aan de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.

Arbitrage is een veel voorkomende vorm van geschillenbeslechting in de sportwereld. Onder deze term verstaan we een vorm van alternatieve geschillenbeslechting, waarbij partijen vrijwillig overeenkomen hun geschil buiten de rechtbank op te lossen. Sportfederaties maken in hun reglementen en statuten echter gretig gebruik van arbitragebedingen, waardoor zij eenzijdig de weg naar de rechtbank voor hun leden afsluiten en hen doorverwijzen naar gespecialiseerde arbitrageorganen. Het kan daarbij gaan om arbitrageorganen die zij zelf hebben ingericht (zoals bijvoorbeeld de arbitragecommissies van de Belgische Voetbalbond) of arbitrageorganen die niet gelinkt zijn aan een bepaalde sporttak, zoals het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS) dat vaak als beroepsrechter optreedt in tuchtzaken. Aangezien sporters of andere betrokken partijen (zoals clubs, clubbestuurders, scheidsrechters, makelaars, etc.) verplicht worden de arbitrage te aanvaarden wanneer zij wensen toe te treden tot de sportfederatie, wordt dit gedwongen arbitrage genoemd. De vraag rijst of hierdoor het recht op een eerlijk proces van de betrokken partijen wordt aangetast en of deze arbitrageprocedures zelf ook moeten voldoen aan de waarborgen die gelden in het gemene recht inzake het recht op een eerlijk proces.


Het recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd door artikel 6, §1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en houdt in dat eenieder wiens burgerlijke rechten en verplichtingen in het gedrang zijn of die het voorwerp is van een strafvervolging, onder meer het recht heeft om zich te richten tot een rechterlijke instantie die bij wet is ingesteld en die voldoet aan de waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid (en dus kan oordelen zonder externe druk of vooroordelen). Volgens artikel 6, §1 EVRM dient de zaak in principe ook openbaar behandeld te worden (zodat er publieke controle mogelijk is) en binnen een redelijke termijn. Het EVRM is een instrument van de Raad van Europa dat door België reeds geratificeerd werd in 1955, wat wil zeggen dat het ook deel geworden is van de Belgische rechtsorde. Iedereen (die voldoet aan de toepassingsvoorwaarden) kan zich dus in België beroepen op de waarborgen van artikel 6 EVRM. Indien men geen genoegdoening krijgt in België kan men zich in laatste instantie nog richten tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De uitspraken van het EHRM zijn niet alleen belangrijk in individuele zaken, maar ze geven ook richting aan hoe de waarborgen moeten ingevuld worden in andere toekomstige zaken. Daarom kunnen ook uitspraken die niet over Belgische geschillen gaan, toch belangrijk zijn voor de Belgische rechtsorde.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich reeds meermaals uitgesproken over de toelaatbaarheid van gedwongen arbitrage en de mogelijke toepassing van artikel 6 EVRM in het sportrecht.

Een eerste belangrijk arrest, betreft het arrest Pechstein en Mutu tegen Zwitserland van 2 oktober 2018. Dit arrest ging over een professionele schaatster die door de Internationale Schaatsunie geschorst werd wegens dopinggebruik en een profvoetballer die wegens dopinggebruik veroordeeld werd door FIFA tot het betalen van een schadevergoeding aan zijn toenmalige club als gevolg van een contractbreuk. Deze beslissingen werden bevestigd door het CAS (Court of Arbitration for Sports), het hoogste arbitragehof in de sport dat is opgericht naar Zwitsers recht. Beide atleten hadden via hun contract of via het reglement van hun federatie een arbitrageclause getekend, waarin het CAS als bevoegde instantie werd aangeduid. Ze gingen in hoger beroep tegen deze beslissing bij het Zwitsers Federaal Hooggerechtshof en stelden dat hun recht op een eerlijk proces geschonden was door het CAS. Pechstein wees op het gebrek aan een openbare behandeling van haar zaak en beide atleten stelden verder dat het CAS niet onafhankelijk en onpartijdig zou zijn. Bij de Zwitserse rechter vingen ze bot, dus trokken ze naar het EHRM.

Om te beginnen stelde het EHRM dat in beide gevallen de burgerlijke rechten en verplichtingen van de atleten in het gedrang waren, gezien de vermogensrechtelijke impact van de geschillen en de impact op hun recht om hun beroep uit te oefenen. Daarom moesten beide atleten kunnen genieten van de waarborgen uit artikel 6 EVRM.

Vervolgens deed het Hof een uitspraak over het (al dan niet) verplichte karakter van de arbitrage en de bijbehorende gevolgen. Het Hof stelt dat arbitrageclausules niet in se in strijd zijn met het EVRM. Het Hof was bovendien van mening dat het rechtvaardig is om de beslechting van geschillen binnen de professionele sport, die een internationale dimensie hebben, (exclusief) toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde instantie die snel en kostenefficiënt een uitspraak kan doen. Het zorgt immers ook voor een zekere procedurele eenvormigheid en het versterkt de rechtszekerheid. Het Hof vervolgt door te stellen dat in het geval van gedwongen arbitrage de arbitrageprocedures steeds aan de voorwaarden van een eerlijk proces moeten voldoen, aangezien de toegang tot de gewone rechter uitgesloten wordt. Wanneer er daarentegen sprake is van vrijwillige arbitrage, kan men afstand doen van bepaalde rechten (zoals het recht op toegang tot een rechter).

Opmerkelijk in deze zaak is dat het Hof ook stelt dat het CAS zelf als een rechterlijke instantie dient te worden beschouwd (ondanks het feit dat dit een private instantie is) en dat het dus zelf moet voldoen aan alle vereisten van het recht op een eerlijk proces. Uiteindelijk werd in deze zaak een schending van het recht op een eerlijk proces vastgesteld, omwille van de afwezigheid van een openbare behandeling van de zaak. In het kader van deze schending kreeg Pechstein dus een schadevergoeding. Een schending van de vereisten van onpartijdigheid en onafhankelijkheid werd uiteindelijk niet uitgesproken, hoewel twee rechters van mening waren dat er wel een structureel probleem aanwezig was met de aanstelling van arbiters in het CAS. De sportbonden bepalen immers voor een groot deel wie op de lijst van de door de partijen te kiezen arbiters staat, waardoor er zou kunnen worden gesproken over een onevenwicht tussen sportbonden en sporters. De kritiek hierop luidt dan ook dat de sportfederaties op die manier toch een soort druk uitoefenen op de arbiters. Deze uitspraak zou dus misschien in de toekomst nog een staartje kunnen krijgen en ze is bovendien ook belangrijk voor de rechtspraak van het BAS, dat op een gelijkaardige manier georganiseerd is als het CAS.

Een tweede noemenswaardig arrest, betreft het arrest Ali Riza e.a. tegen Turkije van 28 januari 2020. De klachten van een profvoetballer, een scheidsrechter en drie amateurvoetballers werden in deze uitspraak samengevoegd, aangezien zij allen de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Arbitragecomité van de Turkse voetbalband aanvochten.

Om te beginnen moest het EHRM oordelen of artikel 6 EVRM van toepassing was op deze zaak. Voor de profvoetballer en de scheidsrechter was dit het geval. De profvoetballer had een geschil over de schadevergoeding wegens contractbreuk van zijn arbeidsovereenkomst en de scheidsrechter werd gedegradeerd naar de amateurreeksen en verloor dus een significant deel van zijn inkomen. Inzake de amateurvoetballers, die wegens matchfixing een jaar geschorst werden, was het Hof echter een andere mening toegedaan. Zij konden geen inkomensverlies bewijzen, waardoor het volgens het Hof niet ging om een geschil over burgerlijke rechten en verplichtingen. Het niet meer kunnen uitoefenen van een hobby valt dus niet onder het toepassingsgebied van artikel 6 EVRM. Hun eis was dus onontvankelijk. De vraag is dus of amateursporters nooit kunnen genieten van de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.  

In het geval van de profvoetballer en de scheidsrechter werd vervolgens opnieuw gesteld dat er sprake was van gedwongen arbitrage, waardoor de vereisten van een eerlijk proces gegarandeerd moeten worden. Verder werd in deze uitspraak ook duidelijk dat zelfs een nationaal privaat sportarbitrageorgaan kan gezien worden als een rechterlijke instantie. Het is dus niet zo dat enkel het hoogste internationale arbitrageorgaan in de sport, het CAS, wordt gezien als een rechtelijke instantie die moet voldoen aan de vereisten van een eerlijk proces. Uiteindelijk besloot het Hof dat het Turkse Arbitragecomité niet voldeed aan de vereisten van onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Het Hof leek hier ook een stapje verder te gaan dan in het arrest Pechstein en Mutu door niet enkel de concrete omstandigheden na te gaan, maar ook te kijken naar hoe het arbitrageorgaan structureel is ingericht.

Deze arresten hebben belangrijke gevolgen voor de sportieve geschillenbeslechting. Om te beginnen wordt (gedwongen) sportarbitrage getolereerd. Het is bovendien duidelijk dat artikel 6 EVRM een rol zal spelen in nationale en internationale sportzaken, met als gevolg dat arbitrale en ook tuchtrechtelijke instanties binnen de sportwereld, die (in laatste aanleg) inhoudelijk kunnen oordelen over geschillen met sporters en andere partijen in de sportwereld, zullen moeten voldoen aan de waarborgen inzake het recht op een eerlijk proces. Ook het Belgisch Arbitragehof voor de Sport verwijst immers naar deze arresten en de Belgische rechtspraak hamert op het belang van een strikt toezicht op de naleving van de waarborgen van artikel 6 EVRM bij gedwongen arbitrage.

Voor de Belgische sportrechtspraak is het in die zin ook interessant om te verwijzen naar ons eigen Gerechtelijk Wetboek, dat voorziet in de mogelijkheid om de vernietiging van een arbitrale uitspraak te vorderen voor een rechtbank van eerste aanleg op basis van een aantal opgesomde vernietigingsgronden, waaronder ook de waarborgen van een eerlijk proces (en de rechten van verdediging) kunnen ondergebracht worden (artikel 1717 Gerechtelijk Wetboek).

Dit is al van belang gebleken voor de uitspraken van het BAS. In de zaak “propere handen”, inzake matchfixing in het Belgische voetbal, vernietigde de Brusselse rechter immers de arbitrale uitspraak van het BAS (dat gezien werd als een rechterlijke instantie die over de grond van de zaak kon oordelen). De eerlijkheid van het proces (inclusief de rechten van verdediging) bleek volgens de rechtbank te zijn opgeofferd aan de noden van de voetbalcompetitie, waardoor de uitspraak in strijd was met de openbare orde.

Door het voorgaande mag dus verwacht worden dat de Belgische sportrechtspraak rekening zal houden met de Europese rechtspraak en de nodige garanties zal inbouwen op elk niveau, of dat er minstens een controlebevoegdheid op de uitspraken bestaat door een rechtelijke instantie, zoals het BAS, die over de grond van de zaak kan oordelen en zelf voldoet aan de nodige waarborgen.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Frea De Keyzer

Frea is doctoraatsonderzoeker aan het Instituut voor Arbeidsrecht (KU Leuven) en lid van de Disciplinaire Raad voor het profvoetbal (RBFA). Haar onderzoek focust op handhavings- en integriteitsvraagstukken in het voetbal.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *