Strategic litigation of strategisch procederen is het gebruiken van juridische procedures om een ruimere juridische of maatschappelijke verandering teweeg te brengen. Wanneer in België wetgeving ingevoerd wordt die een aantasting vormt van de mensenrechten, is de Liga voor Mensenrechten één van de vaste klanten om hiertegen op te treden. En wellicht is er geen betere persoon om inkijk te geven in het hoe en het waarom van het strategisch procederen van de Liga dan Dries Pattyn, advocaat en Liga-bestuurslid. Pattyn was de laatste jaren de drijvende kracht achter het gros van de door de Liga gevoerde procedures voor het Grondwettelijk Hof.
Laten we beginnen bij het begin: hoe bent u als advocaat bij mensenrechten en bij de Liga
aanbeland?
Ik zit sinds 2000 aan de balie in Brugge. Je hebt daar een gesloten centrum en een penitentiair complex, met een mix van personen in voorlopige hechtenis, langdurig gestraften en ook een deel geïnterneerden. Ik heb daardoor veel Pro Deo-dossiers gedaan waarbij je in aanraking komt met mensen in een crisissituatie, die misschien iets mispeuterd hebben, maar dat is ook niet altijd duidelijk. En dan stel je het belang vast van de bescherming van mensenrechten in de praktijk. In één van mijn eerste zaken ben ik helemaal tot aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegaan, waar we een princiepsarrest hebben bekomen. Die zaak draaide rond een persoon die geïnterneerd was omdat hij een gewoontemisdadiger was, en waarbij na het uitzitten van zijn straf beslist werd hem ter beschikking te stellen, terwijl er geen instelling in staat was hem te behandelen voor dat risico. In die periode heb ik ook in een strafzaak gedaan die geleid heeft tot een procedure voor het Grondwettelijk Hof. Dat ging over de Wet op de Bijzondere Opsporingsmethoden (BOM).
Dat zijn zo van die dossiers waarbij je interesse wordt aangewakkerd en waardoor je toch wat dieper wilt gaan. In 2005 ben ik daarom bij de Raad van Bestuur van de Liga gekomen en ben ik gaandeweg actiever geworden. De eerste procedure die ik voor de Liga gedaan heb was tegen het hoofddoekenverbod bij het Gemeenschapsonderwijs in Antwerpen, dat zal 2009 geweest zijn. Dan kwamen Salduz, de GAS-wet, het boerkaverbod, enzovoort.
Waarom komt men hiervoor zo vaak bij u terecht?
Het voeren van dergelijke procedures vergt een bepaalde manier van denken en een bepaalde techniek. Veel mensen maken de fout om voor het Grondwettelijk Hof te pleiten dat een bepaalde wetgeving hen niet bevalt. Maar bij het Grondwettelijk Hof moet je proberen bereiken dat de scherpe kantjes, de mensenrechtelijke gevaren, van een wet worden afgeschaafd, of dat hij vernietigd wordt omdat hij ongrondwettig is, maar niet alleen omdat hij slecht is. Bovendien zijn veel wetten erg technisch. Je moet er dus al heel veel tijd insteken om het te begrijpen, om er dan nog een argument uit te destilleren voor het Grondwettelijk Hof. Het opstellen van een argument is iets technisch en velen hebben daardoor koudwatervrees.
Hoe beslist de Liga eigenlijk om in een bepaalde zaak naar het Grondwettelijk Hof of de Raad van State te stappen?
Vroeger deden we wel vaker ad hoc procedures. Je volgt de actualiteit op en er is iets waarover je beslist dat je het niet wilt laten passeren. Maar dat ad hoc werk is sterk verminderd, en we proberen nu vooral strategisch te procederen. De belangrijkste vraag die we ons stellen is of het valt binnen de kernthema’s van de Liga: vrijheid en veiligheid, privacy, discriminatie of detentie. Deze thema’s heeft de Liga ooit als kernthema’s geselecteerd, voornamelijk omdat andere organisaties hier veel minder mee bezig waren. Rond deze thema’s bouwen we onze volledige werking op. We doen aan beleidswerk: het opvolgen van wetgeving, het schrijven van nota’s en deelnemen aan hoorzittingen in het parlement. Maar ook bewegingswerk: we proberen het grote publiek te informeren over het belang van deze thema’s, over hun rechten en hoe ze deze kunnen afdwingen. Procederen is eigenlijk het laatste redmiddel: je bent dan eigenlijk al te laat, want de wet is er al.
De keuze voor een procedure is vaak ook ingegeven door pragmatiek en kostenefficiëntie. Vroeger gingen we bijvoorbeeld vaak naar de Raad van State. Maar ze hebben daar dan een rechtsplegingsvergoeding ingevoerd van 700 euro: als je dan tien keer verliest, moet je wel 7000 euro betalen! Ook het rolrecht is vrij hoog. Hetzelfde geldt voor burgerlijke procedures: vroeger werd dat afgewezen als actio popularis, maar de wettelijke mogelijkheden om dit doen zijn verruimd (door aanpassing van artikel 17 Gerechtelijk Wetboek, red.). We hebben zo’n procedure gevoerd tegen de coronamaatregelen: we hebben die zaak in kortgeding gewonnen, maar niet in beroep. In ieder geval proberen we dat te vermijden, en stappen liever naar het Grondwettelijk Hof: daar moet je enkel een aangetekende brief versturen en er is geen rechtsplegingsvergoeding.
De slaagkans is minder relevant, ook omdat deze bij het Grondwettelijk Hof zeer relatief is. Je kunt soms een zaak winnen en een vernietiging bekomen, en het resultaat is dat er nieuwe wet komt die soms slechter is. Dataretentie (de wetgeving betreffende de opslag van metadata van telecomgegevens) is een goed voorbeeld: daar zijn we nu al aan het derde rondje bezig. Die aanhoudende onzekerheid is niet goed voor de ordehandhaving en ook niet voor de burger.
De Salduz-wet (inzake bijstand door een advocaat tijdens een verhoor, red.) is een voorbeeld van iets anders: technisch gezien hebben we niet echt gewonnen, want er is slechts een kleine vernietiging geweest. Maar omdat het Hof zo ver ging in zijn interpretatie van wat er kan en wat er niet kan, was dit naar ons gevoel toch een belangrijke overwinning. We hadden bijvoorbeeld bezwaar tegen het feit dat de Salduz-wet technisch gezien niet van toepassing was op iemand die in vrijheid is. Het probleem is dat het dan ook wel belangrijk is dat je als politiedienst zegt: “je bent vrij, je mag gaan”. Als je dat in dubio laat, blijven mensen in een omgeving die intimiderend is. Toen ik dat tijdens de hoorzitting in de Senaat zei, was de reactie van de politiediensten: “je gaat dat toch niet doen! Straks gaan mensen nog van dat recht gebruik maken en weggaan tijdens een verhoor!” Maar het Grondwettelijk Hof heeft dat deel van de Salduz-wet dus vernietigd omdat er niet voorzien was in de kennisgeving van het recht om te gaan en te staan waar je wilt. Sindsdien staat dat zinnetje op ieder proces-verbaal: “u bent niet van uw vrijheid beroofd en u mag het verhoor verlaten als u dat wenst.” Dat is concrete impact!
Ziet u het arrest over de vingerafdruk op de identiteitskaart ook als zo’n arrest waarin niet vernietigd werd, maar dat toch silver linings heeft?
Het Grondwettelijk Hof heeft daar wel bepaalde grenzen gesteld. Er is bijvoorbeeld een periode tot drie maanden, tussen de afname in het gemeentehuis en het afhalen van de nieuwe identiteitskaart, waarin de vingerafdrukken bewaard kunnen worden. Onze vrees was dat men in de tussenliggende periode die gegevens zou kruisen met gegevens van de politie in strafdossiers. Het Hof heeft duidelijk gezegd: dat kan niet. Het Hof heeft wel geen rekening gehouden met onze bezwaren inzake het principe van de vingerafdruk, en inzake enkele technische aspecten. Bijvoorbeeld het feit dat men de vingerafdruk contactloos kan uitlezen vanop afstand, wat toch wel gevaarlijk is. Aangezien de wet gebaseerd was op een Europese verordening (inzake identiteitsdiefstal, red.) hadden we enkele prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie (van de Europese Unie) voorgesteld. Deze gingen ook over de geldigheid van de verordening zelf. Het Grondwettelijk Hof is daar niet op ingegaan. Dat is jammer, want een Duitse rechter heeft daar vorig jaar letterlijk dezelfde vragen over gesteld. En intussen heeft de Raad van State in de procedure over de uitvoeringsbesluiten ook doorverwezen naar het Hof van Justitie. Het Grondwettelijk Hof is dus wat te kort door de bocht gegaan door aan te nemen dat er zich geen problemen stelden met die verordening, en eigenlijk worden ze nu overruled door de Raad van State. Dat is jammer, want zo verliezen we een pak tijd voor er duidelijkheid is.
Wat me opvalt is dat de Liga de laatste jaren een meer wervende communicatiestijl hanteert, waarbij men eerder probeert een positief verhaal rond mensenrechten te creëren dan angst te zaaien voor het afglijden naar een totalitaire staat. Weerspiegelt zich dat ook in de procedures?
Ja, ik probeer bij procedures altijd te vertrekken vanuit een begrip voor de overheid. Het heeft geen zin om een procedure te beginnen vanuit het idee dat je het tegen een dictatuur opneemt. Dan sta je ook maar wat te zeuren zonder echt een alternatief te bieden. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat je vertrekt vanuit het idee dat criminele feiten ook vervolgd moeten kunnen worden. Voor ons zijn veiligheid en mensenrechten verenigbaar. Hetzelfde met de GAS-wet (Gemeentelijke Administratieve Sancties) bijvoorbeeld: we kunnen daar wel mee lachen, maar als een gemeente klachten van bewoners krijgt over hondenpoep, dan is dat wel een probleem dat je moet kunnen aanpakken. Als het parket dan zegt van “sorry, we hebben wel iets anders te doen”, dan raakt het probleem niet opgelost.
Ook in ons beleidswerk proberen we vanuit begrip voor de overheid te vertrekken: het heeft geen zin om te zeggen tegen het parlement: “het is stom, we zijn ertegen”. Maar als je zegt: “het is niet perfect, ik denk dat er wel punten zijn ter verbetering”, dan kan je wel gehoord worden. We zien dat we de laatste jaren ook regelmatig door het parlement gevraagd worden om over een aantal zaken onze mening te geven. Dat is ook omdat de Liga gezien wordt als een organisatie die expertise heeft, en die mensenrechten op een constructieve manier probeert na te streven.
De verruiming van de GAS-wet is intussen bijna tien jaar oud. Hoe kijkt u hierop terug?
De nieuwigheden waren onder meer de verruiming van de GAS-boete tot 350 euro, het feit dat men nu ook boetes kan opleggen voor overlast, de verlaging van de leeftijdsgrens tot veertien jaar, en het plaatsverbod. We hebben dat toen aangevochten voor het Grondwettelijk Hof. We waren bezorgd over het feit dat gemeenten, onder het mom van overlast, allerlei reglementering ging invoeren om een aantal fundamentele rechten te gaan inperken, zoals bijvoorbeeld het recht op betoging of het recht op sociale actie. En dat ze zich niet meer puur met de openbare orde zouden bezig houden, maar ook met morele kwesties.
Ik vond het arrest van het Hof een ontgoocheling. Het positieve is wel dat het plaatsverbod er een klein beetje uit is, doordat het Grondwettelijk Hof dat erg beperkt heeft waardoor het in feite moeilijk bruikbaar is. Maar over de boetes en de gemeentelijke reglementen heeft het Hof gezegd: het is aan de gemeentes om hierover te beslissen. Als een reglement wordt aangenomen, moet je dat reglement maar aanvechten. Het Grondwettelijk Hof heeft echter niet veel richtlijnen gegeven aan de gemeenten, en dat heeft de deur opengezet voor allerhande GAS-reglementering. Er is een gemeente die er bijvoorbeeld in geslaagd is om Sinterklaas en de Paashaas via politiereglement te verbieden, tenzij tijdens Sinterklaas of Pasen. Dat soort onnozelheden krijg je dus.
We waren ook van oordeel dat, als je gemakkelijk een boete kunt opleggen, je daar dan ook gemakkelijk tegen in beroep moet kunnen gaan. Het Grondwettelijk Hof was van oordeel dat dat gemakkelijk is: je schrijft een verzoekschrift, er moet daar niet veel in staan, het is jammer dat dat geld kost maar dat is dan maar zo. Maar als je een beroep wilt instellen bij de politierechter tegen een GAS-boete, dan moet je een rechtsplegingsvergoeding van 1680 euro betalen als je verliest… Wie gaat er nu een procedure instellen als je riskeert 1680 euro te betalen? Dat vind ik niet realistisch om dat te verwachten, dat leidt tot klassejustitie. Je ziet dat ook in de praktijk: het zijn alleen partijen die geld hebben of die gedragen worden door een organisatie, die zo’n beroep instellen.
Het gevolg is dat we sindsdien een explosie van bestuurlijke handhaving hebben gekregen: van het sociaal strafwetboek, over de scheepvaartwetgeving tot de kansspelwetgeving. Telkens laat de wetgeving heel veel ruimte aan de overheid. Er is steeds meer verschuiving van de beslissingsmacht van de rechter naar de overheid, waarbij de rol van de rechter steeds meer beperkt is tot die van een beroepsrechter. De rechter kan dan niet meer zelf beslissen over de strafmaat, maar kan hooguit beslissen dat een straf onredelijk is. Dat beknopt toch het recht van mensen om naar de rechter te stappen.
Er lijkt een algemene trend te zijn om meer preventief te willen kunnen optreden. Kunnen overheden steeds moeilijker aanvaarden dat sommige dingen niet te voorkomen vallen?
Het probleem is de politieke realiteit, waarbij we al dertig jaar horen dat het land onveiliger wordt en dat er veel criminaliteit is. Politici willen dus vermijden dat men hen kan verwijten iets niet gedaan te hebben om dat te voorkomen. Men gelooft daarom heel sterk in repressie. Men gelooft heel sterk in invasieve opsporingsmethoden, in die mate dat men zodanig veel gegevens verzamelt dat men die eigenlijk niet meer kan verwerken. En men gelooft heel sterk in preventief optreden. Het is te zeggen: men verkoopt dat heel sterk, zonder dat ik denk dat men daar honderd procent in gelooft. Politici willen gewoon de indruk geven dat ze iets doen – ook al beseffen ze, als ze eerlijk zijn met zichzelf, dat de impact beperkt is.
Preventie betekent vaak: je bent al gestraft, maar we gaan er nog iets aan koppelen. Een terbeschikkingstelling, een beroepsverbod, een uittreksel uit het strafregister. Ik begrijp dat, ik zou ook niet graag de politicus zijn die geconfronteerd wordt met heisa wanneer bijvoorbeeld blijkt dat een arts jaren geleden veroordeeld is geweest voor het bezit van kinderpornografisch materiaal. Maar eigenlijk staat dat wel haaks op ons samenlevingsmodel. Het is een mooie christelijke gedachte dat, als je gestraft wordt, berouw toont en je straf uitboet, dat dan in principe vergeving en re-integratie volgen. Als je geboet hebt, dan moet de samenleving ook een inspanning doen om u te re-integreren.
Wat privacy betreft lijkt de overheid de grenzen steeds te willen verschuiven. Is het voor de Liga niet soms een beetje vechten tegen de bierkaai?
Na 9/11 hebben de politie- en inlichtingendiensten een verlanglijstje voorgelegd. Ze hebben dat ook gedaan na de aanslagen in Parijs en na die in Brussel. Bij een volgende aanslag gaan ze opnieuw een
verlanglijstje voorleggen. Ik ben ervan overtuigd dat het volgende op het verlanglijstje is: verdergaande gegevensbewaring, verdergaande profilering, geluidsbewaring bij bewakingscamera’s en gezichtsherkenning.
Is het vechten tegen de bierkaai? Voor een stuk wel. Het frustrerende is dat we als Liga niet in staat zijn om de werkelijke aantasting van onze privacy aan te vechten. We kunnen ons wel richten tegen één van de onderdelen, zoals de vingerafdruk, maar er bestaat zoveel wetgeving dat we het groter plaatje van het geheel van de middelen waarover de overheid beschikt, niet kunnen aanvechten. Bovendien is er het probleem dat heel veel juridische en technische kennis eigenlijk gemonopoliseerd is bij de uitvoerende macht. De wet van het politieambt spreekt bijvoorbeeld over het “in correlatie brengen van gegevens”. Heb jij enig idee wat dat is?
Leer mij iets bij, alstublieft!
Je krijgt er echt koppijn van als je die wetgeving leest. Het komt er eigenlijk op neer dat men data van camerabeelden kan linken aan gegevens uit andere databanken. Stel: je wilt als politie een verdachte volgen. Dat kan via de bijzondere opsporingsmethode observatie. Daarvoor moet wel een speciale procedure gevolgd worden, met een BOM-magistraat, een BOM-officier, enzovoort. Maar waarom zou je dat eigenlijk nog doen, als je gewoon camera’s kunt programmeren, zodat het telkens bewaard wordt wanneer een persoon voorbij een cameraschild rijdt? Dat kan je in principe doen met het “in correlatie brengen van gegevens.”
Ik ben ervan overtuigd dat ik, doordat ik die procedure deed, één van de weinigen ben die die wet kende, samen met enkele magistraten en referendarissen in het Grondwettelijk Hof die zich hierover hebben gebogen. Voor de rest zit de kennis hierover bij de politie, want die hebben de wet geschreven. Die weten perfect hoe die wet in elkaar zit, wat de drempels zijn en hoe je dat moet aanpakken. En dan gaat het enkel nog maar over de juridische aspecten, niets eens over hoe dat technisch in elkaar zit. Dergelijke monopolisering van juridische en technische kennis is een gevaar voor onze samenleving.
Is dat iets wat nog kan gekeerd worden?
Ja, ik ben al langer van mening dat we voor surveillance nood hebben aan bescherming door één orgaan met een één-loketfunctie, waar je eenvoudig klachten kunt indienen. Binnen dat orgaan moeten niet enkel mensen zitten die uit het parket of de politie komen, maar minstens evenveel mensen uit het middenveld. Dan denk ik niet enkel aan mensenrechtenorganisaties, maar ook aan journalisten die bijvoorbeeld geconfronteerd worden met de gevolgen van dataretentie: wat is het bronnengeheim nog waard als men kan nagaan met wie je belt?
Het probleem van juridische kennis kun je ook oplossen door de wetgeving eenvoudiger te maken. Als ik naar vergelijkbare wetgeving kijk uit Nederland, Duitsland, Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk, dan is die over het algemeen toch een pak begrijpelijker dan de onze. Ze maken onze wetgeving bewust zo complex, als een strategie om de vissen te verdrinken.
De vraag is vooral wat onze mensenrechten daardoor praktisch nog waard zijn. De DDR had formeel ook respect voor mensenrechten hé, ze hadden massa’s wetgeving over de omstandigheden waarin privacy kon geschonden worden. En er was altijd wel een hoger belang dat formeel in de wet stond. Formele wetgeving volstaat dus niet altijd als een voldoende waarborg. De vraag is dan waar materieel de grens ligt. Nu is het veel te vaak: er is geen probleem want het staat in de wet en je kan naar de rechtbank gaan. Maar voor veel mensen is dat geen optie! Het is te duur, het is te tijdrovend, en het is door Antigoon niet altijd zeker of het wel tot een bepaald resultaat leidt: het is onrechtmatig, en we doen toch verder (Antigoon is een arrest van het Hof van Cassatie op basis waarvan onrechtmatig verkregen bewijs in veel gevallen toch in overweging kan genomen worden in strafzaken, red).
We zitten nu zelfs al twee vernietigde dataretentiewetten verder en al die gegevens kunnen nog steeds gewoon gebruikt worden…
Ik ben toch wat geschoffeerd over de toepassing door het Hof van Cassatie van Antigoon op dataretentie. Volgens Cassatie is dataretentie verboden, maar mag een rechter de data toch als bewijs gebruiken omdat de dataretentiewetten dit destijds toelieten. Dat wilt dus zeggen dat een wet, waarvan het Hof van Justitie zegt dat je die nooit mag toepassen, via die achterpoort toch wordt toegepast! (zie hierover ook het artikel van Pattyn, “Dataretentie en Antigoon: Cassatie slaat en zalft”, in De Juristenkrant van 9 februari 2022, red.)
Tot slot, haal je als advocaat voldoening uit strategisch procederen?
Het is een grote eer om dankzij de Liga te kunnen werken rond structurele kwesties. Als advocaat blijf je anders meestal toch beperkt tot één dossier waarin je één geval vanuit een bepaalde invalshoek onderzoekt. Je hebt uitzonderlijke zaken, zoals de zaak Marckx over natuurlijke kinderen, die een hele tak van het recht veranderen, of zoals de zaak Bosman (over transfers in het voetbal, red.) die een hele sector veranderen, maar vaak blijft dat toch beperkt tot één specifieke zaak.
Dit interview werd afgenomen door Laurens Lavrysen, jurist bij het Federaal Mensenrechteninstituut en vrijwillig wetenschappelijk medewerker bij het Human Rights Centre van de UGent.
0 reacties