Tegenwoordig hebben grote multinationals meer en meer macht. Bedrijven maken beslissingen die een weerslag hebben op milieu en klimaat, sociale grondrechten, de vrijheid van meningsuiting en tal van andere rechten. Daardoor staat de traditionele visie dat mensenrechten enkel plichten voor staten omvatten steeds meer onder druk. Bedrijven hebben een enorm potentieel om mensenrechten te schaden, maar ook om het voortouw te nemen in de bescherming ervan. Dat is niet anders op het internet, dat een tijdlang beschouwd werd als een soort “Wild West” waar alles mogelijk is en er weinig regelgeving bestaat. Doordat de private ondernemingen die er regeren enorm veel macht over het dagelijkse leven van burgers hebben vergaard, wordt de vraag om er een mensenrechtelijke insteek aan te geven steeds nadrukkelijker gesteld. In deze bijdrage gaan we in op de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie op online platformen en de pogingen van de Europese Unie om deze vorm te geven, samen met de multinationals. Het belangrijkste instrument dat hier besproken wordt  is de Digitaledienstenverordening, die rechtstreeks van toepassing is in België.

Het recht op informatie versus  de vrijheid van meningsuiting online…

Lach je al eens met een politiek incorrecte meme? Ergerde je je mateloos aan het Covid Safe Ticket? Vind je dat je te veel belastingen moet betalen en er te weinig voor terug krijgt? Vind je dat er tegenwoordig “nergens meer mee gelachen kan worden”?  Merk je dat hoe meer je je kan vinden in deze stellingen, hoe meer informatie je erover op sociale media terugvindt? Dat komt doordat de algoritmes rekening houden met je voorkeuren. De cookies die je maar accepteert uit frustratie – wie heeft er tijd om op iedere site de voorkeuren in te stellen? – zijn geen onschuldig suikergoed, maar gegevens over jouw klik-, kijk-, surf- en zoekgedrag die je laat gebruiken door techgiganten.  Hoe meer je bepaalde onderwerpen aanklikt of opzoekt, des te meer worden deze onderwerpen gesuggereerd. Dit fenomeen, dat micro-targeting of profilering genoemd wordt, is schering en inslag op het internet.  

Ook wij, de Belgische burgers, ondervinden dit dagelijks. Het zal je waarschijnlijk al opgevallen zijn, maar vanaf je dat ene paar sneakers hebt opgezocht, verandert je reclame op facebook en wordt je overspoeld met schoenen. Maar het stopt niet daar. Micro-targeting wordt ook buiten de puur commerciële context gebruikt. Denk maar aan de opkomende verkiezingen: De NVA (€ 1.715.490 in 2022) en het Vlaams Belang (€ 1.168.483 in 2022), achtervolgd door de PVDA/PTB (€ 695.112 in 2022), behoren tot de absolute Europese top wat betreft uitgaven voor reclame op sociale media. Of denk aan de oorlogsverslaggeving van de afgelopen maanden. Zo worden wapenfeiten in Gaza misbruikt door bepaalde personen en groepen om zowel islamofobie als antisemitisme te verspreiden. De like-knop indrukken bij één van deze posts, kan er voor zorgen dat je steeds meer van deze content zal terugzien.

Op zich is het geen slechte zaak dat je te zien krijgt wat aanleunt bij jouw voorkeuren, maar het meer en meer te zien krijgen van gelijkgezinde content kanuit de hand lopen en je uitsluiten van andere (misschien meer wetenschappelijk onderbouwde) opinies. In dat geval wordt gesproken van een ‘echokamer’, die op basis van verwerkte persoonsgegevens laat weergalmen wat een gebruiker wil zien. Micro-targeting – gebruikmakend van cookies – heeft dus niet alleen een weerslag op het recht op privacy maar ook  op het recht om informatie te ontvangen.

Meerdere Europese overheden maken zich dan ook terecht zorgen om dit fenomeen en hebben daarom wetgeving aangenomen die het verspreiden van foutieve informatie naar aanleiding van verkiezingen (zoals in Frankrijk) of met betrekking tot de pandemie (zoals in Hongarije, Spanje en Servië) wil beperken of zelfs bestraffen. Ook online platformen zelf – al dan niet onder druk van de overheden – hebben maatregelen ontworpen om foutieve informatie en meer algemeen, illegale inhouden te beteugelen, zoals fact-checking, maar ook het gebruik van artificiële intelligentie om content op te sporen. Sommige van deze maatregelen, die bedoeld zijn om het recht op informatie te beschermen, zijn echter problematisch in het licht van een ander mensenrecht, nl. de vrijheid van meningsuiting. Zo wordt wetgeving gebruikt om dissidente stemmen te onderdrukken en is er een groot aantal valse positieven bij verwijderingsmaatregelen van desinformatie op sociale media. Er wordt soms gesproken van een remedie die erger is dan de kwaal zelf.

…Who is the winner?

Maar hoe pakken we dit probleem dan het best aan? Hoe vinden we een balans tussen deze twee mensenrechten? Uit een analyse van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bleek dat de vrijheid van meningsuiting niet zomaar beperkt kan worden enkel omdat een uitlating onwaar is. Er moet een andere reden zijn, zoals een reëel risico op geweld, een gevaar voor de volksgezondheid. Het hof is aldus van mening dat een meningsuiting in de regel enkel kan beperkt worden indien  er een echte – en niet louter hypothetische – kans bestaat dat deze ‘schade toebrengt’.

Een algemeen beleid om de informatie die online circuleert te reguleren, wordt onzes inziens beter gebaseerd op het beschermen van mediadiversiteit en -pluralisme op sociale media, dan op het beteugelen van specifieke ‘schadelijke’ uitlatingen. Preventieve, structurele maatregelen, die een “gunstige omgeving voor deelname aan het publieke debat” creëren, lijken dan ook het meest geschikt om het evenwicht tussen de botsende rechten en belangen te bewaren. Daarbij kan het wel nodig zijn om machtige private spelers enigszins in hun doen en laten te beperken, zo stelde het EHRM in VGT/Zwitserland. Onzes inziens geldt dit ook voor de multinationale online platformen zoals Facebook, Instagram, X (hiervoor gekend als Twitter) etc. Ook kunnen overheden online platformen of zelfs gebruikers aansprakelijk stellen voor onwettige content die door (andere) gebruikers werd geplaatst, zoals uit de zaken Delfi AS/Estland en Sanchez/Frankrijk reeds bleek. Daarbij is het van belang om na te denken over procedures die leiden tot een goede rechtsbescherming. Ongetwijfeld zal de rechtspraak van het EHRM verder evolueren, aangezien het gaat over vraagstukken die in volle ontwikkeling zijn en waar niet zomaar eenduidige antwoorden op bestaan.

Een korte analyse van de Digitaledienstenverordening

De Europese wetgever heeft verschillende instrumenten uitgevaardigd die pogen om orde te scheppen in de digitale omgeving. Hierna worden een aantal bepalingen uit de Digitaledienstenverordening en de Verordening Mediavrijheid besproken die veelbelovend zijn om een gunstige deelname aan het publieke debat te bevorderen en zo het evenwicht tussen het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting te bewaren. Zoals vermeld zijn die bepalingen rechtstreeks van toepassing in België en is het dan ook zeer waarschijnlijk dat Belgische gebruikers van online platformen ze de komende jaren zullen merken.

De Digitaledienstenverordening bevat vooreerst een aantal preventieve verplichtingen voor platformen, zoals transparantie- en rapportageverplichtingen. Zo moeten platformen duidelijkheid verschaffen over wie er achter  advertenties zit en hoeveel geld eraan wordt besteed. Deze transparantie bevordert het inzicht van burgers in de bronnen van bijvoorbeeld politieke advertenties, waardoor manipulatie en ondoorzichtige financiering worden verminderd en de Belgische politieke partijen inhoudelijk sterker voor de dag zullen moeten komen, in plaats van hun plekje in het publieke debat af te kopen.

Verder zijn er ook verplichtingen met betrekking tot aanbevelingssystemen, de geautomatiseerde regisseurs die – vaak op basis van de hierboven vermelde cookies – achter de schermen bepalen wat men te zien krijgt en in welke volgorde. Volgens de verordening moeten gebruikers hun aanbevelingssystemen kunnen wijzigen. Daarnaast moeten zeer grote online platformen of “VLOP’s” (very large online platforms), die onder andere meer dan 45 miljoen maandelijkse gebruikers hebben, zelfs minstens één aanbevelingssysteem aanbieden dat niet op profilering of micro-targeting gebaseerd is. Deze websites moeten m.a.w. een optie aanbieden waarbij geen cookies of persoonsgegevens gebruikt worden om jouw feed te regisseren. Op die manier hebben burgers meer keuzevrijheid omtrent de informatie die ze te zien krijgen, waardoor ze meer gevarieerde informatie te zien kunnen krijgen, wat een goede zaak is voor het recht op informatie. Ook in de wetenschappelijke literatuur gaat veel aandacht naar de rol van aanbevelingssystemen in het vormen van het onlinedebat. Dergelijke bepalingen zijn onzes inziens dus een goede zaak.

Naast preventieve verplichtingen, bevat de Digitaledienstenverordening ook plichten met betrekking tot reactieve maatregelen. Een daarvan is ‘inhoudsmoderatie’, nl. het verwijderen of aanpassen van bepaalde content (zoals haatspraak en desinformatie), dewelke meer risico’s op een schending van de vrijheid van meningsuiting met zich meebrengen. Daarbij hinkt de Digitaledienstenverordening op twee benen. Procedureel zijn er plichten omtrent klachtenprocedures, die de rechtsbescherming voor gebruikers ten goede komen, maar inhoudelijk nam de Europese wetgever echter geen standpunt in. Zeker wat betreft “nationale veiligheid”, een veelgebruikt argument, blijven de lidstaten zelf bevoegd. Zo ook om te bepalen wat “illegale inhoud” nu juist betekent, maar de platformen kunnen er wel voor aansprakelijk gesteld worden. Dit heeft tot gevolg dat platformen rekening moeten houden met de nationale verschillen, waardoor het risico bestaat dat content overhaast verwijderd zal worden, aangezien de Verordening verder niet uitlegt hoe met deze verschillen moet omgegaan worden.

Een voorbeeld: Een Facebookpost die kritisch is voor de Hongaarse regering wordt in Hongarije als illegaal gekwalificeerd. Volgens de Belgische wetgeving is de post wel toegelaten, maar de werklast is te hoog voor Facebook om de wetgeving van alle lidstaten te onderzoeken. Uit angst voor aansprakelijkheid beslist Facebook dan ook om de post overal te verwijderen, waardoor een in België legale post niet meer zichtbaar is.

Enige nuance is op zijn plaats. Enerzijds bestaat er natuurlijk ook gevaar voor het tegenovergestelde: soms circuleert schadelijke content zoals foutieve informatie en haatspraak net te lang, wanneer de platformen hun verantwoordelijkheid niet nemen. Het is dus een zeer delicate evenwichtsoefening. Daarnaast bevat de Verordening Mediavrijheid, die momenteel in laatste fase voor goedkeuring is, een aantal waarborgen voor het verwijderen van content op zeer grote onlineplatformen, zoals een motiveringsplicht en technische vereisten omtrent klachtenbehandeling.

De combinatie van bovenvermelde bepalingen zorgt ervoor dat men in België net wat veiliger én vrijer kan surfen op het internet. Zo moet u, indien u op een sociaal mediakanaal geconfronteerd wordt met haatdragende advertenties, meteen kunnen zien wie deze heeft geplaatst of gesponsord. Het platform zal dan verplicht worden om dit bericht te verwijderen, de Digitaledienstenverordening schrijft dit immers voor. Indien u vervolgens een klacht hiertegen wilt indienen, moet het platform hiervoor een optie voorzien op basis van de Verordening Mediavrijheid. Kortweg: de online platformen kunnen niet meer zomaar een oogje dicht doen en moeten naast hun commerciële streefdoelen ook mensenrechtelijke aspecten integreren. Niet enkel overheden, maar ook machtige ondernemingen zullen dus in de EU en in België moeten bijdragen aan het evenwicht tussen het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie.

Gaan die multinationals nu onze mensenrechten online beschermen?

Dragen multinationals hun steentje bij aan de bescherming van mensenrenrechten online? Een antwoord op deze vraag behoeft een genuanceerd antwoord. Met de Digitaledienstenverordening geeft de Europese wetgever– in plaats van hen zeer strikt of overmatig te reguleren – de bedrijven behoorlijk veel bewegingsruimte, maar dwingt zij hen wel met wisselend succes om meer rekening te houden met de mensenrechten. Daarnaast staat met de Verordening Mediavrijheid alweer een volgende verdieping van deze wetgeving in de wachtkamer. Gezien de waanzinnige snelheid waarmee digitale technologieën evolueren is het evenwel weinig verbazend dat er nog groeipijnen zijn in deze regulering, maar het blijft belangrijk om na te denken over de implementering van mensenrechtelijke buffers, elke stap van het proces.


Alice Rouckhout; Raoul Rombouts

Alice Rouckhout is advocaat-stagiair bij een Antwerps advocatenbureau dat zich specialiseert in de verschillende takken van het Publiekrecht. Raoul Rombouts is doctoraatsonderzoeker aan de UGent in de onderzoeksgroep Recht en Diversiteit.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *