Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde in de zaak-Wa Baile t. Zwitserland dat er in dat land een structureel probleem van etnische profilering door politieagenten heerst. Deze bijdrage wijst op de zeer gelijkaardige situaties in België en Zwitserland en argumenteert dat het vonnis ook de Belgische staat moet aanzetten tot actie.

Hoe beslissen politieagenten of ze een auto staande houden en controleren? Hoe beslissen ze om de identiteit van een persoon op straat te controleren en eventueel over te gaan tot fouillering? Op basis van de Wet op het Politieambt doen zij dit indien zij “op grond van zijn gedragingen, materiële aanwijzingen of omstandigheden van tijd of plaats redelijke gronden hebben” om te denken dat hij een misdrijf heeft gepleegd of zich voorbereidt om een misdrijf te plegen (Artikel 34) of het voertuig werd gebruik voor een misdrijf (Artikel 29). Voor fouillering is er op basis van die redelijke gronden een vermoeden nodig dat de persoon een wapen zou dragen of een ander voorwerp dat gevaarlijk is voor de openbare orde (Artikel 28).

Politieagenten gebruiken de standaard van “redelijke gronden voor verdenking” dus om te bepalen of ze mensen staande houden voor een controle. Amnesty International berichtte reeds op basis van een studie die zij deden dat deze standaard vaag is en door verschillende agenten anders wordt geïnterpreteerd. Amnesty toont in een video dat etnisch profileren wel degelijk een probleem is in België. Getuigen vertellen over hoe ze staande werden gehouden omdat ze gewoon een wandeling maakten, omdat ze aan de bushalte aan het scrollen waren op hun gsm of omdat ze op een nieuwe fiets reden en leggen uit welke impact dit op hen had.

In de zaak-Wa Baile t. Zwitserland (20 februari 2024) oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat een identiteitscontrole door de Zwitserse politie van een man met een donkere huidskleur in het station van Zürich etnische profilering uitmaakte en bijgevolg het discriminatieverbod schond uit artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in samenhang gelezen met het recht op privéleven uit artikel 8 EVRM. Bovendien had de man geen effectief rechtsmiddel ter beschikking om deze gebeurtenis aan te vechten, waardoor ook artikel 13 EVRM geschonden was. Hoewel dit een zaak tegen Zwitserland betrof, zijn de pijnpunten van het Zwitsers juridisch kader die het Hof deden concluderen dat er discriminatie had plaatsgevonden, op bijna identieke wijze aanwezig in België. Bijgevolg heeft deze zaak directe gevolgen voor ons land, dat dringend de wet zal moeten verduidelijken en actie zal moeten ondernemen tegen etnisch profileren.

Feiten en uitspraak in de zaak-Wa Baile

In 2015 werd de heer Wa Baile, die op weg was naar zijn werk, in het station van Zürich tegengehouden voor een identiteitscontrole door drie agenten van de lokale politie. Meneer Wa Baile weigerde zijn identiteitskaart te tonen, waarop hij opzij genomen werd en gevraagd werd de handen in de lucht te steken en de benen te spreiden. De politie fouilleerde hem en doorzocht zijn rugzak, waarin ze een identiteitsbewijs vonden. Zodra zijn identiteit vastgesteld werd, mocht hij weer vertrekken.

Er werd een strafprocedure tegen hem opgestart omdat hij geweigerd had te luisteren naar het politiebevel om zijn identiteitskaart te tonen. In deze procedure argumenteerde hij dat hij dit niet had gedaan omdat de controle een gevolg was van etnische profilering. Zowel in eerste aanleg als in beroep waren de rechtbanken van oordeel dat het niet mogelijk was om vast te stellen dat de controle gebaseerd was op raciale motieven. Bovendien had de heer Wa Baile zelfs in dat geval moeten luisteren naar het politiebevel, om er nadien een klacht over neer te leggen. Hij kreeg een boete van 100 Zwitserse Frank.

De heer Wa Baile startte ook zelf een procedure op tegen de identiteitscontrole. In hoger beroep oordeelde de rechtbank dat de identiteitscontrole onwettig was en niet gebaseerd was op objectieve redenen. De politieagent had de controle verantwoord op basis van het gedrag van de heer Wa Baile, die zijn ogen afwendde zodra hij de agent zag en hem wilde passeren. Zelfs indien deze reden correct was, kon die de controle niet verantwoorden op basis van de wet. De vraag of deze controle discriminatie op basis van huidskleur uitmaakte, kon echter niet beantwoord worden.

Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens argumenteert de verzoeker dat hij het slachtoffer was van discriminatie op basis van huidskleur en dat de Zwitserse autoriteiten hadden nagelaten te bepalen of hij het slachtoffer was van etnische profilering. Het Hof deelt de zaak op in drie aparte aspecten: (i) de vraag of de rechtbanken zijn klacht van etnische profilering voldoende hadden onderzocht (artikelen 14 en 8 EVRM, procedureel aspect); (ii) de vraag of hij het slachtoffer was van discriminatie op basis van ras ten gevolge van de identiteitscontrole (artikelen 14 en 8 EVRM, materieel aspect) en (iii) de vraag of hij een effectief rechtsmiddel ter beschikking had om de gebeurtenis aan te vechten (artikel 13 EVRM).

Met betrekking tot het eerste aspect is het Hof van oordeel dat de rechtbanken de klacht van etnische profilering onvoldoende hadden onderzocht, ondanks het feit dat Wa Baile een verdedigbare claim had dat er discriminatie op basis van ras had plaatsgevonden. Hoewel één van de rechters uitdrukkelijk van oordeel was dat de identiteitscontrole onwettig was, heeft geen enkele rechter onderzocht of de controle had plaatsgevonden op basis van raciale motieven. Bovendien is ook in de strafprocedure de aantijging van etnische profilering niet in detail onderzocht. De bewijslast om aan te tonen dat hij staande gehouden was op basis van discriminatoire redenen lag bovendien volledig bij de verzoeker. Bijgevolg oordeelt het Hof dat er een procedurele schending is van het verbod op discriminatie (artikel 14 EVRM), in samenhang gelezen met het recht op privéleven (artikel 8 EVRM). Uit deze conclusie volgt ook rechtstreeks de conclusie over vraag drie: bij gebrek aan een correcte behandeling van de zaak door de nationale rechtbanken, had Wa Baile geen toegang tot een effectief rechtsmiddel en is dus ook artikel 13 EVRM geschonden.

Tot slot oordeelt het EHRM over de vraag of de heer Wa Baile het slachtoffer was van discriminatie op basis van ras ten gevolge van de identiteitscontrole. Hier haalt het Hof aan dat het VN-Comité inzake de Eliminatie van alle Vormen van Raciale Discriminatie in diens conclusies over de situatie in Zwitserland reeds van oordeel was dat politieagenten er onvoldoende opgeleid zijn om etnische profilering te voorkomen. Bovendien had de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa aangeraden om de politie verder op te leiden over etnisch profileren en het gebruik van de “standaard van redelijke verdenking” (standard de soupçon raisonnable). Daarbij had het aangeraden om een onafhankelijk mechanisme op te zetten om aantijgingen van discriminatie op basis van ras door de politie te onderzoeken. Op basis hiervan is het Hof van oordeel dat het gebrek aan een voldoende uitgewerkt wettelijk en administratief kader aanleiding kon geven tot discriminatoire identiteitscontroles.

In dit specifieke geval had een administratieve rechtbank eerder reeds geoordeeld dat de identiteitscontrole niet gebaseerd was op objectieve redenen. Bijgevolg was er een vermoeden van discriminatie ontstaan. Bovendien hadden rapporten van internationale organisaties die instaan voor de verdediging van mensenrechten gerapporteerd over zaken van etnische profilering in Zwitserland. Dit had het vermoeden van discriminatie versterkt, dat de overheid niet had kunnen weerleggen. Hoewel het Hof zich bewust was van de moeilijkheid voor politieagenten om, bij gebrek aan een duidelijk kader en duidelijke richtlijnen, snelle beslissingen te maken over de vraag of er een dreiging uitgaat van een persoon of situatie, oordeelde het dat er in dit geval een schending was van het verbod op discriminatie (artikel 14 EVRM), in samenhang gelezen met het recht op privéleven (artikel 8 EVRM).

Impact zaak-Wa Baile in België

De situatie in België vertoont heel wat gelijkenissen met de situatie in Zwitserland die werd aangekaart in de zaak-Wa Baile. Het rapport van Amnesty toont aan dat ook politieagenten in België onvoldoende zijn opgeleid om etnische profilering te herkennen en te voorkomen. Ook in België hebben NGO’s en internationale monitoringsmechanismen daar (herhaaldelijk) op gewezen. Gelijkaardig aan de standaard van redelijke verdenking in Zwitserland, wordt in België de standaard van “redelijke gronden” gebruikt (“soupçon raisonnable” (CH) vs. “motifs raisonnables” (BE) in het Frans). Bovendien is er een gebrek aan duidelijke regels over hoe dit moet worden geïnterpreteerd, waarbij er geen waarborgen voorhanden zijn om ervoor te zorgen dat deze standaard geen aanleiding geeft tot etnische profilering.

Op basis van de zaak-Wa Baile is dit op zich al voldoende om te concluderen dat het wettelijk en administratief kader onvoldoende uitgewerkt is en aanleiding kan geven tot discriminatoire identiteitscontroles. Naar analogie met de zaak-Wa Baile kunnen deze rapporten, gecombineerd met specifieke aantijgingen van etnische profilering – denk aan de eerder vermelde getuigenissen uit de video van Amnesty – dus een vermoeden van discriminatie creëren, dat de staat moet weerleggen.

Aangezien er in België (net als in Zwitserland) amper tot geen dataverzameling gebeurt van identiteitscontroles, zal het moeilijk zijn voor de Belgische staat om een eventueel vermoeden van discriminatie te weerleggen. Zulke dataverzameling zou bovendien meer duidelijkheid kunnen creëren over de omvang van het probleem van etnisch profileren in België, waar op dit moment weinig over geweten is.

Om deze problemen op te lossen, lijkt het in de eerste plaats noodzakelijk om een expliciet verbod op etnisch profileren op te nemen in de wet. Zoals Van Den Broeck en Heirwegh argumenteren, zou dit enerzijds zorgen voor een erkenning van het bestaan van het probleem en anderzijds zorgen voor een wettelijk verankerde definitie van etnisch profileren. Zo zou het ook voor politieagenten duidelijker zijn wat wel en niet mag. De omzendbrief professioneel profileren (2023) geeft reeds een op een aantal vlakken verduidelijking en introduceert een handelingskader voor het uitvoeren van identiteitscontroles. Hiermee komt de overheid reeds deels tegemoet aan de noodzaak om te verduidelijken hoe de standaard van “redelijke gronden” dient te worden geïnterpreteerd. Via intervisiemomenten voorziet de omzendbrief eveneens in reflectie en uitwisseling van ervaringen van politieagenten op het vlak van etnische profilering. Toch is dit geen voldoende waarborg om etnische profilering tegen te gaan: ook een opleiding vooraf is een belangrijke waarborg tegen etnisch profileren. Bovendien is er geen onafhankelijke controle mogelijk op het toepassen van het handelingskader door de politie en blijft de mogelijkheid dus bestaan om – zoals sommige agenten aangeven nu ook te doena posteriori een goede rechtvaardiging voor de controle te verzinnen. Om een onafhankelijke controle te realiseren is het belangrijk om de controles registreren, wat vooralsnog niet verplicht is. Ook dataverzameling is dus een zeer belangrijke waarborg voor het tegengaan van etnisch profileren.

Conclusie

De zaak-Wa Baile t. Zwitserland toont dat ook het Belgisch kader inzake profilering door de politie structurele gebreken vertoont. Om een toekomstige veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te voorkomen, kan de overheid best maatregelen nemen. De te nemen maatregelen omvatten een wettelijk verbod op etnisch profileren, politieagenten opleiden over etnisch profileren, dataverzameling, de registratie van identiteits- en andere controles en het voorzien van een onafhankelijk controleorgaan. Nadat sensibiliseringsacties en een gedetailleerd rapport van Amnesty International niet tot noemenswaardige veranderingen konden leiden, kan een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dit hopelijk wel.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Merel Vrancken

Merel Vrancken is assistent staatsrecht aan de UHasselt, waar ze werkt aan een doctoraat over segregatie in het onderwijs.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *