Het debat over het al dan niet behoud van de volksjury laaide hoog op naar aanleiding van het terreurproces. Voor het zogenaamde ‘proces van de eeuw’ werd een oproep gedaan om een uitzondering te voorzien op de assisenprocedure. Deze bijdrage gaat in op de voor- en nadelen van de assisenprocedure, wikt en weegt in het bijzonder de zin of onzin van een dergelijk uitzonderingsregime, en zoomt in op andere alternatieven.

De volksjury grondwettelijk gewaarborgd

Artikel 150 van de Grondwet bepaalt dat de volksjury “wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn”. Hierdoor is het hof van assisen exclusief bevoegd om kennis te nemen van alle misdaden, tenzij deze na aanname van verzachtende omstandigheden gecorrectionaliseerd worden. Door te correctionaliseren wordt een als misdaad omschreven feit, dat normaliter tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort, omgevormd tot een wanbedrijf en verwezen naar de correctionele rechtbank. Correctionaliseren is echter slechts mogelijk in de gevallen die bij wet bepaald zijn (art. 2, derde lid wet 4 oktober 1867). Een eerdere poging om een veralgemeende correctionalisering mogelijk te maken werd door het Grondwettelijk Hof teruggeschroefd (zie GwH 21 december 2017, nr. 148/2017).

De assisenprocedure geeft nochtans al jaren aanleiding tot discussie. Hoewel het oorspronkelijk bedoeld was als garantie tegen despotisme en als ultieme vertolking van de publieke opinie, wordt op vandaag voornamelijk de logge, lange en kostelijke procedure gehekeld. Verschillende hervormingen hebben de assisenprocedure intussen gewijzigd (onder meer door het invoeren van de motiveringsverplichting, waarbij juryleden de voornaamste redenen van hun beslissing moeten meedelen, de actieve bijstand van magistraten aan de beraadslaging over de schuldvraag, en het opwerpen van procedurele onregelmatigheden tijdens de preliminaire zitting), maar tornen aan de essentie van de volksjury vormt nog steeds een groot politiek obstakel. Deze discussie is al jarenlang aan de gang, maar naar aanleiding van het terreurproces kent het debat nieuwe hoogtes.

Een uitzonderingsregime voor terrorisme?

Vele terrorismegerelateerde misdrijven, waaronder deelname aan een terroristische groep, komen in aanmerking voor correctionalisering (doordat de strafmaat lager is dan 20 jaar opsluiting) en hebben in het verleden al veelvuldig geleid tot correctionele veroordelingen. Dit ligt anders voor de terroristische misdrijven sensu stricto. Om die reden riep federaal procureur Frédéric Van Leeuw reeds enige tijd geleden op om de assisenprocedure af te schaffen voor terrorismemisdrijven. Hij hoopte daarmee een assisenproces voor de aanslagen van 22 maart 2016 te vermijden. Een dermate complex dossier met meer dan 700 burgerlijke partijen en tienduizenden schuldvragen, waarbij gruwelijke beelden getoond worden en de duur van het proces 6 à 9 maanden in beslag zou nemen, zou niet geschikt zijn om te worden beoordeeld door een twaalfkoppige volksjury. Om nog maar te zwijgen over het kostenplaatje en de achterstand ten koste van andere dossiers.

Hiertoe werd eerder in 2020 door twee NVA-Kamerleden al een voorstel tot herziening van artikel 150 van de Grondwet ingediend om juryrechtspraak voor terroristische misdaden af te schaffen (in een amendement verruimd tot “misdaden tegen de uitwendige en inwendige veiligheid van de staat, misdaden van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en terroristische misdaden”). In de plaats zou er een “specifieke procedure” uitgewerkt moeten worden, om zo voldoende aandacht te kunnen besteden aan het mondeling horen van getuigen en deskundigen en om de wettelijke strafmaten te kunnen hanteren.

Dit voorstel kan vergeleken worden met het Franse “bijzonder hof van assisen”, waarbij vijf beroepsrechters zich buigen over terroristische misdrijven. Dit uitzonderingsregime waarbij Franse terrorismeprocessen worden onttrokken aan de volksjury is ontstaan in 1986, na een zaak waarin juryleden bedreigd werden door terreurverdachten.

In België werd het voorstel echter verworpen door een gebrek aan draagvlak, aangezien een grondwetswijziging een tweederdemeerderheid in de Kamer vereist. Vooral aan de kant van Franstalig België verzet men zich hevig tegen de afschaffing van de volksjury.

De pro’s en contra’s van assisen gewikt en gewogen

Voor het huidige terreurproces is de assisenprocedure dus nog steeds vereist. Het onderliggende debat heeft echter zijn belang niet verloren. De keuze tussen een volksjury dan wel beroepsrechters die over de zaak moeten oordelen heeft grote gevolgen voor de procesgang, voornamelijk vanuit het licht van de vereisten van een eerlijk proces (onder meer wat betreft de openbaarheid, tegensprekelijkheid en gelijkheid van wapens) (zie W. De Smedt, “Assisen of niet: met het eerlijk proces zit je altijd goed”, Juristenkrant 2020, afl. 420, 12). We zetten de voornaamste pro en contra argumenten even op een rijtje.

In een assisenprocedure wordt het gehele geheime en niet-tegensprekelijke vooronderzoek namelijk overgedaan, aangezien een veroordeling enkel mogelijk is op grond van “gegevens waarvan [juryleden] op de zitting kennis hebben gekregen en waarover de partijen vrij tegenspraak hebben kunnen voeren” (Cass. 3 december 2014, AR P.14.1432.F). Het gegeven dat alle bewijzen ter terechtzitting worden gepresenteerd en het voorwerp uitmaken van een tegensprekelijk debat vormt de kern van het zogenaamde onmiddellijkheidsbeginsel. Hierdoor wordt een betere kwaliteit van de oordeelsvorming beoogd en vergemakkelijkt het de controlefunctie door het publiek. Met andere woorden, deze grondigheid van de mondelinge assisenprocedure zorgt er voor dat het accusatoire karakter van het onderzoek ten gronde (gekenmerkt door een mondelinge, tegensprekelijke en openbare procedure) en het daarbij horende onmiddellijkheidsbeginsel volledig tot hun recht komen, maar heeft natuurlijk ook gevolgen voor de kostprijs en duur van het proces. Indien een procedure voor beroepsrechters evenzeer aandacht zou schenken aan getuigenverhoren ter zitting (om zo de tegensprekelijkheid daadwerkelijk te waarborgen en de waarheidsvinding te prioritiseren), zou het voornaamste argument voor een assisenprocedure gecounterd worden.

Andere argumenten pro assisen hebben onder andere betrekking op de directe democratie en het rechtstreekse medebeslissingsrecht van het volk, de helende werking voor slachtoffers en de pedagogische waarde voor het ruimere publiek (zie o.a. A. Bloch, “Redenen genoeg waarom het hof van assisen moet blijven”, Juristenkrant 2020, afl. 404, 12-13).

Het terreurproces heeft echter op pijnlijke wijze een grote keerzijde van deze argumenten aangetoond. Zo stonden vele uitgelotenen niet te springen om deze burgertaak op zich te nemen en kan er getwijfeld worden aan de representativiteit van de gezworenen. Door de mogelijkheid tot vrijstellingen en wrakingen vormt de jury zelden een werkelijke weerspiegeling van de samenleving. Ter info: ongeveer de helft van de 1000 opgeroepen kandidaat-juryleden op het terreurproces kregen een vrijstelling en tien mensen werden tijdens de loting gewraakt door het openbaar ministerie en de advocaten van de beschuldigden. De vele procedurele belemmeringen aan de start van het proces, waaronder het ombouwen van de glazen gecompartimenteerde boxen, de naaktfouilles en het handboeien van de beschuldigden (zie deze bijdrage), hebben er tevens toe geleid dat slachtoffers misnoegd waren over de gang van zaken. De grootschalige mediaberichtgeving over het terreurproces én die procedurele belemmeringen dreigen ertoe te leiden dat het net haaks staat op de pedagogische functie, met name het aanwakkeren van verhitte discussies in plaats van het versterken van de maatschappelijke cohesie en het geloof in de werking van justitie.

Met andere woorden, de argumenten pro assisen worden in realiteit niet steeds bereikt, wat op zijn beurt de contra argumenten voedt. Bijkomende argumenten contra assisen zijn hoofdzakelijk gefundeerd op efficiëntieoverwegingen. Hoewel dergelijke overwegingen van belang zijn (al zeker gelet op de gerechtelijke achterstand), mag – naar mijn mening – efficiëntie niet de doorslag geven in dermate essentiële discussies van het rechtsbestel. Ook een hoge kostprijs kan te verantwoorden zijn, zolang de assisenprocedure dan ook daadwerkelijk kwalitatief hoogwaardige rechtspraak garandeert. Sterkere argumenten hebben enerzijds betrekking op het hierboven aangehaalde gegeven dat een assisenprocedure niet steeds zijn doel bereikt, en anderzijds op fundamentele bekommernissen, zoals het gebrek aan een beroepsmogelijkheid bij de zwaarste misdrijven. Enkel een cassatieberoep, dat gebaseerd is op louter juridische gronden, behoort tot de mogelijkheden.

Op zoek naar alternatieven?

Uit bovenstaande blijkt dat de assisenprocedure aan een herijking toe is. Voorstellen in het verleden hadden betrekking op het invoeren van een uitzonderingsregime, een volwaardig échevinage systeem, dan wel criminele kamers.

Zoals hierboven reeds beschreven, heeft het voorstel tot een specifiek uitzonderingsregime voor terrorisme het niet gehaald. Naar mijn mening is dat geen slechte zaak. Dergelijke uitzondering stelt mogelijk problemen met het gelijkheidsbeginsel en druist in tegen de oorspronkelijke logica om de zwaarste misdaden die de samenleving treffen voor te behouden aan assisen, terwijl het net eigen is aan terrorisme dat de democratische samenleving in haar fundamenten getroffen wordt (zie ook S. Royer, R. Villain & W. Yperman, “Grondwetswijziging voor terrorismeprocessen is niet radicaal genoeg”, Juristenkrant 2020, afl, 411, 10). Een dergelijke keuze zou gestoeld zijn op de praktische belemmeringen van één – al zij het een historische – rechtszaak, zonder stil te staan bij de kern van de assisenprocedure.

Welke alternatieven zijn dan wel te verkiezen? Onder vorig Minister van Justitie Koen Geens werd reeds het idee gelanceerd van criminele kamers als gulden middenweg. Waar er aanvankelijk sprake was van een zogenaamd ‘échevinage’ systeem (d.w.z. een gemengd systeem waarbij juryleden en beroepsmagistraten in één ondeelbaar gezamenlijk beraad oordelen over schuldvraag en strafmaat), werd het idee van criminele kamers  hernomen in het wetsvoorstel houdende het wetboek van strafprocesrecht (2020). Criminele kamers verschillen van het échevinage systeem doordat ze exclusief bestaan uit beroepsrechters. Deze wijziging in samenstelling komt tegemoet aan de terechte vrees dat burger-assessoren zich anders zomaar zouden aansluiten bij de mening van de beroepsrechters (zie R. Vilain & S. Royer, “In getouwtrek om toekomst assisen trekt niemand aan het langste eind”, Juristenkrant 2020, afl. 404, 11). Deze criminele kamers zouden de assisenprocedure vervangen en toch de nodige waarborgen kunnen bieden, die op heden ontbreken in correctionele kamers. In criminele kamers zou men namelijk het onmiddellijkheidsbeginsel in ere houden, terwijl de procedure toch vereenvoudigd wordt. Een algemene afschaffing van assisen, zonder te voorzien in een dergelijk alternatief, is niet aan de orde, gelet op het belang van het onmiddellijkheidsbeginsel (en de mogelijkheid om criminele straffen te kunnen opleggen).

Afsluitend

Het huidige terreurproces toont aan dat de doeleinden van een assisenprocedure, en dus het installeren van een volksjury, in realiteit niet steeds bereikt worden. Hoewel voordien de vraag vanuit verschillende hoeken is opgeworpen om een uitzondering voor terrorismemisdrijven te voorzien in de Grondwet, volstaat deze oplossing niet. Een dergelijke uitzondering had dan wel een uitweg kunnen bieden voor de problematieken die gepaard gaan met het huidige terreurproces, maar gaat voorbij aan een algemene, noodzakelijke denkoefening omtrent het al dan niet behoud van de volksjury. Vanuit een mensenrechtelijk perspectief is het cruciaal dat de berechting van de zwaarste misdadigers gepaard gaat met de principes van openbaarheid, tegensprekelijkheid en gelijkheid van wapens. Een alternatief voor het hof van assisen moet niet enkel de procedure vereenvoudigen, maar voornamelijk gericht zijn op het respecteren van het onmiddellijkheidsbeginsel. Zolang dat principe voorop staat in de procedure, is het systeem van de volksjury van ondergeschikt belang.  


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Stéphanie De Coensel

Dr. Stéphanie De Coensel, FWO Postdoctoraal Onderzoeker en Gastprofessor Verdiepend Strafrecht, verbonden aan de Universiteit Gent (Institute for International research on Criminal Policy, Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht aan de Faculteit Recht & Criminologie). Haar onderzoek heeft betrekking op de legitimiteit van strafbaarstellingen in de context van contra-terrorisme en de straftoemeting van terrorismeveroordeelden.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *