In 2022 werd de Nederlandse overheid door de rechtbank in Den Haag veroordeeld omwille van een ontoereikend geurbeleid. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens biedt immers bescherming tegen stankoverlast. Deze bijdrage grijpt de Nederlandse uitspraak aan om het Vlaamse geurbeleid te analyseren in het licht van artikel 8 EVRM.

Nederland: de Staat veroordeeld

In 2020 dagvaardde een groep Nederlandse burgers de Nederlandse staat omwille van een ontoereikende bescherming tegen stankoverlast rondom veehouderijen. Deze groep burgers eiste een schadevergoeding voor gederfd woongenot en gezondheidsschade.

Op 14 september 2022 veroordeelde de burgerlijke rechtbank in Den Haag de Nederlandse Staat omdat zij onrechtmatig had gehandeld ten opzichte van acht omwonenden van veehouderijen. De rechtbank stelde dit vast “doordat de bescherming tegen geurhinder die de [Wet geurhinder en veehouderijen] hen [de omwonenden] biedt in het licht van artikel 8 EVRM tekortschiet, respectievelijk heeft tekortgeschoten en ten aanzien van hen geen redelijke en passende maatregelen zijn genomen“. De rechtbank veroordeelde de Nederlandse Staat ook tot het betalen van een (nog vast te stellen) schadevergoeding.

Stankoverlast: een schending van fundamentele rechten

De Nederlandse uitspraak ligt in lijn met de vaststaande rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (“EHRM”). Uit de rechtspraak van dit Hof blijkt immers dat stankoverlast een inbreuk kan uitmaken op artikel 8 EVRM, dat het recht op privé- en familieleven en eerbiediging van de woning omvat. Al in 1994 oordeelde het EHRM in de zaak Lopéz Ostra t. Spanje, die handelde over geur- en geluidshinder veroorzaakt door een afvalverwerkend bedrijf, dat ernstige milieuverontreiniging het welzijn van personen kan aantasten en hen zodanig kan hinderen in het genot van hun woning dat het hun privé- en familieleven aantast, zelfs als de gezondheid van deze personen niet wordt bedreigd.

Volgens het EHRM legt artikel 8 EVRM aan verdragstaten een positieve verplichting op om passende maatregelen te treffen en om een billijk evenwicht te vinden tussen de tegenstijdige belangen van individuen en de gemeenschap. In de zaak Lopéz Ostra t. Spanje besliste het EHRM dat de Spaanse overheid er niet in geslaagd was om dit billijk evenwicht tot stand te brengen. De Spaande overheid had de economische belangen van de regio te veel laten doorwegen, waardoor het effectieve genot van het recht op privé- en familieleven en eerbiediging van de woning van de eisers in het gedrang kwam.

Ook in België erkende de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afd. Oudenaarde(14 januari 2020, niet-gepubliceerd)dat de stankoverlast veroorzaakt door een veehouderij het fundamentele recht van de omwonenden op de eerbiediging van hun woonst en hun privé- en familieleven schendt. De rechtbank verwees daarbij uitdrukkelijk naar de voormelde zaak Lopéz Ostra t. Spanje. In deze zaak werden enkel de exploitanten (en dus niet de overheid) aansprakelijk gehouden voor de schade.

Stankoverlast in Vlaanderen

Net als in Nederland, wordt het Vlaamse landschap gekenmerkt door een zeer hoge veedichtheid. De Vlaamse veestapel telde in 2022 maar liefst 45,5 miljoen stuks pluimvee, 5,4 miljoen varkens en 1,25 miljoen runderen. Bijna al deze dieren zitten opeengestapeld in grote industriële stallencomplexen. Deze stallencomplexen geven vaak aanleiding tot geurhinder bij de omwonenden. Uit het meest recente schriftelijke leefomgevingsonderzoek van 2018 blijkt inderdaad dat in Vlaanderen “land- en tuinbouwactiviteiten” één van de belangrijkste bronnen van geurhinder is.

De laatste jaren rijzen er overigens meer en meer vragen over de impact van geurhinder op de gezondheid van omwonenden. Uit een Nederlands onderzoek blijkt een duidelijke correlatie tussen geurhinder en gezondheidsklachten. Uit een bevraging van 753 respondenten die in de nabijheid van diervoederindustrie wonen, bleek dat geurhinder gepaard gaat met een minder goede gezondheidsstatus. De respondenten rapporteerden meer ademhalingsklachten, meer maag-en darmklachten en meer neurologische klachten.

Op basis van de rechtspraak van het EHRM, hoeft de gezondheid van de omwonenden zelfs niet in het gedrang te komen om aanspraak te kunnen maken op de bescherming die artikel 8 EVRM biedt tegen geurhinder. Als echter zou blijken dat geurhinder de gezondheid van omwonenden schaadt (of dreigt te schaden), zullen de omwonenden ongetwijfeld een nog ruimere bescherming genieten onder artikel 8 EVRM.

Het Vlaamse geurbeleid: zachte heelmeesters maken stinkende wonden

In tegenstelling tot Nederland, waar de Wet geurhinder en veehouderij in detail bepaalt hoe geurhinder rondom veehouderijen moet worden beoordeeld, bestaat er in Vlaanderen geen wetgeving over geurhinder en veehouderijen.

Het instrument dat in Vlaanderen bescherming moet bieden tegen geurhinder, is het MER richtlijnenboek voor de activiteitengroep landbouwdieren (het “Richtlijnenboek”), dat in 2011 door de Vlaamse administratie werd opgemaakt. Het hoofdstuk “geurhinder” uit dit Richtlijnenboek moest een leidraad bieden voor de milieueffectrapportage (MER)-deskundige om een inschatting te maken van de geurconcentratie rond veestallen. In de praktijk werd geurhinder bij vergunningsaanvragen voor veehouderijen de afgelopen jaren echter beoordeeld aan de hand van een louter intern (en dus zelfs niet gepubliceerd) maatregelenkader dat de toenmalige afdeling milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie gaandeweg had ontwikkeld.

De vergunningverlening aan de hand van dit intern ‘maatregelenkader’ heeft aanleiding gegeven tot vele betwistingen. Geurhinder is zelfs één van de belangrijkste drijfveren geworden om een bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een vergunning voor een veehouderij(B. Van Weerdt, Nieuwe Vlaamse wind blaast geurhinder van stallen weg, STORM 2021, nr. 4).

Enkele van deze betwistingen hebben aanleiding gegeven tot een reeks arresten van de Raad van State waarbij het voormelde ‘maatregelenkader’ werd teruggefloten. Zo vernietigde de Raad van State in 2017 (nr. 239.880) een vergunning uitgereikt door het Vlaamse Gewest onder meer omdat “uit een ‘minimale stijging’ van de geurhinder of de omstandigheid dat slechts een beperkt aantal woningen bijkomend hinder zou ondervinden niet kan worden geconcludeerd dat de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt”. In 2019 vernietigde de Raad van State (nr. 243.471) nog een ander vergunningsbesluit van het Vlaamse Gewest, onder meer omdat het loutere feit dat de geurhinder ongewijzigd bleef niet volstond om onaanvaardbare hinder uit te sluiten. Dit was op dat moment het vaste standpunt van het Vlaamse Gewest in haar vergunningsverleningspraktijk.

Later dat jaar oordeelde de Raad van State (nr. 244.349) in een ander vernietigingsarrest dat ook een aanzienlijke daling van de geurhinder als zodanig niet volstond om te kunnen besluiten dat de exploitatie niet zou leiden tot onaanvaardbare geurhinder. Als reactie op deze rechtspraak van de Raad van State, heeft het Departement Omgeving in juni 2021 een nota “Aangepaste beoordeling geurhinder bij veehouderijen – juni 2021” gepubliceerd. Sindsdien wordt geurhinder in de vergunningverlenings- en handhavingspraktijk (opnieuw) beoordeeld op basis van het Richtlijnenboek.

De beoordeling van geurhinder gebeurt dus aan de hand van richtlijnen die door de administratie zijn opgesteld en die niet juridisch verankerd zijn. Bovendien bevatten deze richtlijnen drempelwaarden die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn, maar wel fundamenteel zijn voor de beoordeling van de geurhinder. De vraag rijst of de mechanische toepassing van deze richtlijnen verzoenbaar is met de positieve verplichtingen die artikel 8 EVRM aan Vlaanderen oplegt om passende maatregelen te treffen en om een billijk evenwicht te vinden tussen de tegenstijdige belangen van individuen en de gemeenschap.

Daar komt nog bij dat het Vlaamse Gewest de geurhinder in het kader van de vergunningverlening jarenlang beoordeelde (en liet beoordelen) aan de hand van een maatregelenkader dat door de Raad van State in verschillende arresten is teruggefloten (zie hierboven). Als gevolg daarvan werd de geurhinder van vele omwonenden systematisch onderschat en ondervinden zij nog steeds stankoverlast. De vraag rijst dan ook hoe het Vlaamse Gewest zal omgaan met de overbelaste situaties die zij zelf tot stand heeft gebracht.

De rechtspraak van de Raad van State lijkt ook in deze context richtinggevend te zijn. In een arrest van de Raad van State van 18 april 2023 (nr. 256.283) werd het Vlaamse Gewest voor het eerst veroordeeld tot de betaling van een schadevergoeding aan de omwonenden van een veebedrijf voor o.m. geurhinder. Het Vlaamse Gewest had in 2017 een milieuvergunning verleend aan een veebedrijf in Poppel. In 2020 had de Raad van State deze vergunning vernietigd, omdat voorafgaand aan de vergunning niet alle milieueffecten waren onderzocht. De loutere vernietiging van deze vergunning bood echter geen volledig herstel voor de milieuschade (m.i.v. geurhinder) die de omwonenden hadden ondervonden. Daarom kreeg elk van hen nu ook een schadevergoeding van 16.515 euro toegekend.

Het Vlaamse geurbeleid op een kantelpunt?

Nu de Nederlandse overheid is veroordeeld omwille van haar gebrekkig geurbeleid, stelt zich de vraag of het Vlaamse geurbeleid de toets van artikel 8 EVRM zou doorstaan. Op basis van de Nederlandse uitspraak en de recente rechtspraak van de Raad van State lijkt die kans eerder klein. Hoog tijd dus om het Vlaamse geurbeleid – en de reeds overbelaste situaties – grondig aan te pakken.


Tijd voor Mensenrechten biedt een platform aan mensenrechtenexperten, en gaat de kwaliteit van bijdragen na voor die op het platform verschijnen. Analyses en standpunten blijven niettemin de verantwoordelijkheid van de auteur.


Avatar foto

Elias Van Marcke

Elias Van Marcke is jurist bij Dryade, een vereniging die de kracht van het recht gebruikt om de natuur te beschermen. Elias legt zich toe op het milieurecht.

0 reacties

Een reactie achterlaten

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *